Duits

Uitgebreide synoniemen voor Einfall in het Duits

Einfall:

Einfall [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Einfall
    die Idee; der Gedanke; der Einfall; die Eingebung
    • Idee [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Gedanke [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Einfall [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Eingebung [die ~] zelfstandig naamwoord
  2. der Einfall
    der Einfall; die Invasion
    • Einfall [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Invasion [die ~] zelfstandig naamwoord
  3. der Einfall
    die Sicht; die Vorstellung; die Auffassung; die Meinung; der Gesichtspunkt; die Erkenntnis; die Anschauungsweise; der Eindruck; die Ansicht; die Idee; der Einfall; der Gedanke; der Standpunkt; die Eindrücke; die Denkweise; der Begriff; die Einfälle; Erkennen; die Erkennung; der Blickpunkt; die Eingebung
  4. der Einfall
    der Einfall; der Polizei-einfall
  5. der Einfall
    der Impuls; der Reiz; der Einfall; die Laune; die Anregung; der Anreiz; der Anstoß; der Andrang; Stimulanz
    • Impuls [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Reiz [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Einfall [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Laune [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Anregung [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Anreiz [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Anstoß [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Andrang [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Stimulanz [das ~] zelfstandig naamwoord
  6. der Einfall
    Vorgefühl; die Ahnung; die Intuition; der Impuls; die Eingebung; der Instinkt; der Einfall

Alternatieve synoniemen voor "Einfall":


Verwante synoniemen voor Einfall