Home ->Woordenboeken ->Duits/Engels ->Zoek: Fliege

Duitse en Engelse zoekresultaten voor: Fliege

Overzicht
Duits naar Engels:   Meer gegevens...
  1. Fliege:
  2. fliegen:
  3. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor Fliege (Duits) in het Engels

Fliege:

Fliege [die ~] zelfstandig naamwoord

  1. die Fliege
    the fly
    • fly [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Fliege:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fly Fliege Hosenschlitz
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fly auflassen; fliegen; fliehen; flüchten; mit das Flugzeug reisen; steigenlassen

Synoniemen voor "Fliege":


Wiktionary: Fliege

Fliege
noun
  1. Kleidungsstück, das überwiegend von Männern um den Hals getragen wird
  2. fliegendes Insekt der Unterordnung Fliegen (Brachycera)
    • Fliege → fly
Fliege
noun
  1. insect of the family Muscidae
  2. insect of the order Diptera
  3. necktie shaped like a bow
Cross Translation:
FromToVia
• Fliege → bow tie ↔ vlinderdas — kleding|nld een strikje dat op de boord van een overhemd gedragen wordt
• Fliege → housefly; fly ↔ vlieg — tweevleugelig insect
• Fliege → fly ↔ mouche — Insecte

fliegen:

fliegen werkwoord (fliege, fliegst, fliegt, flog, flogt, geflogen)

  1. fliegen (mit das Flugzeug reisen)
    to fly
    • fly werkwoord (flies, flew, flying)
  2. fliegen (ausrutschen; fallen; stürzen; )
    to fall; take a nosedive; be overthrown; be a failure
  3. fliegen (taumeln; stürzen; fallen; )
    to tumble; to somersault
    • tumble werkwoord (tumbles, tumbled, tumbling)
    • somersault werkwoord (somersaults, somersaulted, somersaulting)

Conjugations for fliegen:

Präsens
  1. fliege
  2. fliegst
  3. fliegt
  4. fliegen
  5. fliegt
  6. fliegen
Imperfekt
  1. flog
  2. flogst
  3. flog
  4. flogen
  5. flogt
  6. flogen
Perfekt
  1. habe geflogen
  2. hast geflogen
  3. hat geflogen
  4. haben geflogen
  5. habt geflogen
  6. haben geflogen
1. Konjunktiv [1]
  1. fliege
  2. fliegest
  3. fliege
  4. fliegen
  5. flieget
  6. fliegen
2. Konjunktiv
  1. flöge
  2. flögest
  3. flöge
  4. flögen
  5. flöget
  6. flögen
Futur 1
  1. werde fliegen
  2. wirst fliegen
  3. wird fliegen
  4. werden fliegen
  5. werdet fliegen
  6. werden fliegen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde fliegen
  2. würdest fliegen
  3. würde fliegen
  4. würden fliegen
  5. würdet fliegen
  6. würden fliegen
Diverses
  1. fliege!
  2. fliegt!
  3. fliegen Sie!
  5. geflogen
  6. fliegend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor fliegen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fall Abnahme; Baisse; Depression; Einsturz; Einstürzen; Ermäßigung; Fallen; Flaute; Herabsetzung; Herbst; Herbstzeit; Hinfallen; Konjunkturrückgang; Nachlaß; Niederfallen; Niedergang; Preissenkung; Rabatt; Reduktion; Reduzierung; Rezession; Rückfall; Rückgang; Schrumpfung; Schwäche; Senkung; Sinken; Skonto; Stürzen; Verminderung; Verringerung; Zusammenbruch; während der Landung aufsetzen
fly Fliege; Hosenschlitz
somersault Purzelbaum; Rolle; Salto; Saltomortale; Überschlag
tumble Fallen; Purzelbaum; Stürzen; Überschlag
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
be a failure ausrutschen; fallen; fliegen; hinfallen; purzeln; stolpern; straucheln; stürzen
be overthrown ausrutschen; fallen; fliegen; hinfallen; purzeln; stolpern; straucheln; stürzen
fall ausrutschen; fallen; fliegen; hinfallen; purzeln; stolpern; straucheln; stürzen abrutschen; aus Zink; durchfallen; durchrasseln; einnicken; einpacken; einsacken; einschlafen; einschlummern; einsinken; einstürzen; enden; entschlafen; fallen; galvanisieren; herabsacken; herunterrutschen; hinein fallen; hinein stürzen; hingelangen; hinkommen; im Sterben liegen; kippen; purzeln; sausen; schmeißen; segeln; senken; setzen; sickern; sinken; sterben; stolpern; taumeln; umfallen; umkippen; umkommen; untergehen; versenken; versinken; verzinken; werfen; zinken; zugrunde gehen
fly fliegen; mit das Flugzeug reisen auflassen; fliehen; flüchten; steigenlassen
somersault einenPurzelbaumschlagen; fallen; fliegen; hinfallen; kippen; purzeln; stürzen; taumeln; umfallen; umkippen Purzelbaum schlagen
take a nosedive ausrutschen; fallen; fliegen; hinfallen; purzeln; stolpern; straucheln; stürzen
tumble einenPurzelbaumschlagen; fallen; fliegen; hinfallen; kippen; purzeln; stürzen; taumeln; umfallen; umkippen abrutschen; aus Zink; durchfallen; durchrasseln; einnicken; einpacken; einsacken; einschlafen; einschlummern; einsinken; einstürzen; fallen; galvanisieren; herabsacken; herunterrutschen; kippen; purzeln; sausen; schmeißen; segeln; senken; setzen; sickern; sinken; stolpern; taumeln; umfallen; umkippen; versenken; versinken; verzinken; werfen; zinken

Synoniemen voor "fliegen":


Wiktionary: fliegen

fliegen
verb
  1. ein Luftfahrzeug führen
  2. sich ohne Bodenkontakt in der Luft fortbewegen
    • fliegen → fly
fliegen
verb
  1. to cause to travel through the air
  2. to travel through air
Cross Translation:
FromToVia
• fliegen → fly ↔ vliegen — zich door de lucht voortbewegen
• fliegen → fly ↔ voler — Action de se maintenir dans l’air.

Verwante vertalingen van Fliege







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0828 seconde
Page rendered in 1.0 seconds