Home ->Woordenboeken ->Duits/Engels ->Zoek: beugen

Duitse en Engelse zoekresultaten voor: beugen

Overzicht
Duits naar Engels:   Meer gegevens...
  1. beugen:
  2. beäugen:
  3. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor beugen (Duits) in het Engels

beugen:

beugen werkwoord (beuge, beugst, beugt, beugte, beugtet, gebeugt)

  1. beugen (krummbiegen; biegen; krümmen; umbiegen; verbiegen)
    to bend; to bow
    • bend werkwoord (bends, bended, bending)
    • bow werkwoord (bows, bowed, bowing)
  2. beugen (sichbeugen; biegen; krümmen; )
    to bow; to arch; to curve
    • bow werkwoord (bows, bowed, bowing)
    • arch werkwoord (arches, arched, arching)
    • curve werkwoord (curves, curved, curving)
  3. beugen (vergewaltigen; verletzen)
    to rape
    • rape werkwoord (rapes, raped, raping)
  4. beugen (krümmen; hinneigen; knicken)
    to curve; to arch
    • curve werkwoord (curves, curved, curving)
    • arch werkwoord (arches, arched, arching)
  5. beugen (Ehre bezeugen; sich neigen; sich vorüberbeugen; )
    bow in honour; to curve
  6. beugen (konjugieren; verbeugen; deklinieren; abwandeln; abändern)
    to conjugate; to decline; to inflect
    • conjugate werkwoord (conjugates, conjugated, conjugating)
    • decline werkwoord (declines, declined, declining)
    • inflect werkwoord (inflects, inflected, inflecting)

Conjugations for beugen:

Präsens
  1. beuge
  2. beugst
  3. beugt
  4. beugen
  5. beugt
  6. beugen
Imperfekt
  1. beugte
  2. beugtest
  3. beugte
  4. beugten
  5. beugtet
  6. beugten
Perfekt
  1. habe gebeugt
  2. hast gebeugt
  3. hat gebeugt
  4. haben gebeugt
  5. habt gebeugt
  6. haben gebeugt
1. Konjunktiv [1]
  1. beuge
  2. beugest
  3. beuge
  4. beugen
  5. beuget
  6. beugen
2. Konjunktiv
  1. beugte
  2. beugtest
  3. beugte
  4. beugten
  5. beugtet
  6. beugten
Futur 1
  1. werde beugen
  2. wirst beugen
  3. wird beugen
  4. werden beugen
  5. werdet beugen
  6. werden beugen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde beugen
  2. würdest beugen
  3. würde beugen
  4. würden beugen
  5. würdet beugen
  6. würden beugen
Diverses
  1. beug!
  2. beugt!
  3. beugen Sie!
  5. gebeugt
  6. beugend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor beugen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
arch Biegung; Bogen; Bogengewölbe; Gewölbe; Rundung; Schutzdach; Wölbung; Überdachung
bend Beugung; Biegung; Bogen; Drehung; Krümme; Krümmung; Kurve; Rundung; Suppe; Windung; Wölbung; Zeug
bow Armbrust; Bogen; Bug; Geigenbogen; Geigenstock; Handbogen; Handbögen; Kreuzbogen; Krümmung; Kurve; Neigung; Rundung; Steven; Verneigung; Vordersteven
curve Beugung; Biegung; Bogen; Drehung; Krümme; Krümmung; Kurve; Rundung; Suppe; Wende; Wendung; Windung; Wölbung; Zeug
decline Abnahme; Bodensenkung; Dekadenz; Depression; Einsenkung; Einsturz; Einstürzen; Entartung; Fallen; Flaute; Mulde; Niedergang; Niederung; Rückfall; Rückgang; Schrumpfung; Schwäche; Senke; Senkung; Sinken; Untergang; Verfall; Zusammenbruch
rape Schändung; Vergewaltigung
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
arch beugen; biegen; flektieren; hinneigen; knicken; krümmen; sich neigen; sichbeugen; sichverbeugen; sichverneigen; sichvorüberbeugen; verbeugen; verneigen
bend beugen; biegen; krummbiegen; krümmen; umbiegen; verbiegen biegen; durchbiegen; durchzechen; einbrechen; einstürzen; sichverziehen; umbiegen; verbiegen
bow beugen; biegen; flektieren; hinneigen; knicken; krummbiegen; krümmen; sich neigen; sichbeugen; sichverbeugen; sichverneigen; sichvorüberbeugen; umbiegen; verbeugen; verbiegen; verneigen sich verbeugen; sich verneigen; verneigen
bow in honour Ehre bezeugen; beugen; sich beugen; sich neigen; sich verbeugen; sich verneigen; sich vorüberbeugen; verbeugen; verneigen
conjugate abwandeln; abändern; beugen; deklinieren; konjugieren; verbeugen
curve Ehre bezeugen; beugen; biegen; flektieren; hinneigen; knicken; krümmen; sich beugen; sich neigen; sich verbeugen; sich verneigen; sich vorüberbeugen; sichbeugen; sichverbeugen; sichverneigen; sichvorüberbeugen; verbeugen; verneigen
decline abwandeln; abändern; beugen; deklinieren; konjugieren; verbeugen abbauen; ablehnen; abschlagen; abschwächen; abstoßen; abweisen; ausschlagen; fallen; fortnehmen; geringer werden; herabmindern; herabsetzen; kürzen; mindern; nachlassen; reduzieren; schlechter werden; schmälern; schrumpfen; schwinden; schwächen; setzen; sinken; sparen; vergehen; verknappen; vermindern; verringern; versiegen; verwerfen; wegnehmen; weniger werden; zerfallen; zurückgehen; zurücklaufen; zurückweisen; zusammengehen
inflect abwandeln; abändern; beugen; deklinieren; konjugieren; verbeugen
rape beugen; vergewaltigen; verletzen angreifen; schänden; verletzen; überfallen
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
arch drollig; humoristisch; komisch; schalkhaft; schelmisch; spaßhaft; witzig

Synoniemen voor "beugen":


Wiktionary: beugen

beugen
verb
  1. Physik: (Licht oder andere Wellen) ablenken
  2. reflexiv: sich unterwerfen
  3. Recht: Gesetz oder Recht willkürlich verändern
  4. (transitiv) biegen, krümmen
beugen
verb
  1. grammar
  2. to move part of the body using one's muscles
  3. to cause to shape into a curve
  4. to bend the upper part of the body forward and downward
Cross Translation:
FromToVia
• beugen → bend; curve ↔ courber — rendre courbe.
• beugen → bend; flinch ↔ fléchir — Faire ployer, courber.
• beugen → stoop; incline; lean; slant; slope; tip ↔ pencher — Incliner (sens général)
• beugen → bend ↔ plier — Courber, fléchir
• beugen → bend; curve; buckle ↔ ployer — fléchir, courber.

Beugen:


Synoniemen voor "Beugen":

  • Bücken; Ducken; Neigen

beäugen:

beäugen werkwoord (beäuge, beäugst, beäugt, beäugte, beäugtet, beäugt)

  1. beäugen (beobachten; anschauen; begucken; )
    to observe; to watch
    • observe werkwoord (observes, observed, observing)
    • watch werkwoord (watches, watched, watching)
  2. beäugen (anblicken; betrachten; anschauen; )
    cast an eye on; to glance; to look; to look on; to watch
    • cast an eye on werkwoord
    • glance werkwoord (glances, glanced, glancing)
    • look werkwoord (looks, looked, looking)
    • look on werkwoord (looks on, looked on, looking on)
    • watch werkwoord (watches, watched, watching)

Conjugations for beäugen:

Präsens
  1. beäuge
  2. beäugst
  3. beäugt
  4. beäugen
  5. beäugt
  6. beäugen
Imperfekt
  1. beäugte
  2. beäugtest
  3. beäugte
  4. beäugten
  5. beäugtet
  6. beäugten
Perfekt
  1. habe beäugt
  2. hast beäugt
  3. hat beäugt
  4. haben beäugt
  5. habt beäugt
  6. haben beäugt
1. Konjunktiv [1]
  1. beäuge
  2. beäugest
  3. beäuge
  4. beäugen
  5. beäuget
  6. beäugen
2. Konjunktiv
  1. beäugte
  2. beäugtest
  3. beäugte
  4. beäugten
  5. beäugtet
  6. beäugten
Futur 1
  1. werde beäugen
  2. wirst beäugen
  3. wird beäugen
  4. werden beäugen
  5. werdet beäugen
  6. werden beäugen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde beäugen
  2. würdest beäugen
  3. würde beäugen
  4. würden beäugen
  5. würdet beäugen
  6. würden beäugen
Diverses
  1. beäug!
  2. beäugt!
  3. beäugen Sie!
  5. beäugt
  6. beäugend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor beäugen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
glance Augenaufschlag; Augenaufschläge; Augenblicke; verstohlener Blick
look Augenaufschläge; Augenblicke; Ausdruck; Aussehen; Blick; Einblick; Erscheinung; Erscheinungsform; Gesichtsausdruck; Gestalt; Redensart; Redewendung; Sprichwort; ansicht; Äußerung
observe Beobachten
watch Beaufsichtigung; Bewachung; Kontrolle; Posten; Uhr; Wache; Wache haben; Überwachungselement
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
cast an eye on anblicken; anschauen; ansehen; begucken; besehen; betrachten; beäugen
glance anblicken; anschauen; ansehen; begucken; besehen; betrachten; beäugen anrühren; antupfen; berühren; lauern; leicht berühren; streifen; tippen; tupfen
look anblicken; anschauen; ansehen; begucken; besehen; betrachten; beäugen ausschauen; aussehen; beleuchten; belichten; betrachten; den Anschein haben; hinblicken; schauen; scheinen; sich ergeben; ähneln
look on anblicken; anschauen; ansehen; begucken; besehen; betrachten; beäugen ansehen; begucken; beobachten; betrachten; hinblicken; schauen; sehen; zugucken; zusehen
observe anblicken; anschauen; ansehen; begucken; beobachten; besehen; betrachten; beäugen; gaffen; gucken; zusehen achtgeben; anschauen; ansehen; aufsteigen; ausmachen; begucken; bemerken; beobachten; entdecken; erkennen; erscheinen; feststellen; fühlen; hinblicken; merken; observieren; schauen; sehen; signalisieren; spüren; steigen; wahrnehmen; zugucken; zusehen
watch anblicken; anschauen; ansehen; begucken; beobachten; besehen; betrachten; beäugen; gaffen; gucken; zusehen Aufmerksamkeit schenken; achtgeben; anblicken; anschauen; ansehen; auf Streifegehen; aufpassen; ausmachen; beachten; beaufsichtigen; begucken; belauern; beobachten; besichtigen; betrachten; bewachen; gucken; heimlich beobachten; hinblicken; hüten; inspizieren; observieren; patrouillieren; schauen; sehen; sich anschauen; sich ansehen; sich hüten vor; streifen; vorsichtig sein; wahrnehmen; zugucken; zusehen; überwachen

Synoniemen voor "beäugen":


Wiktionary: beäugen

beäugen
verb
  1. to view narrowly
  2. to observe carefully

Verwante vertalingen van beugen







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0716 seconde
Page rendered in 1.0 seconds