Overzicht
Duits naar Engels:   Meer gegevens...
  1. trocken:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor trocken (Duits) in het Engels

trocken:

trocken bijvoeglijk naamwoord

  1. trocken (vertrocknet; dürr; karg; )
    dry; scorched; barren; withered; parced
  2. trocken (karg; knapp; dürr; kärglich; mager)
    parched
  3. trocken
    dry
    • dry bijvoeglijk naamwoord
  4. trocken (dürr; schal; schofel; )
    barren; unfruitful; poor
  5. trocken (unbewacht; herb; unvorsichtig; unbedeckt; ungedeckt)
    unguarded; unsecured
  6. trocken (unverfroren)
    drily; dryly
    • drily bijwoord, Amerikaans
    • dryly bijwoord, Brits
  7. trocken (feuchtigkeitsfrei; nässefrei)
    moisture free; damp-proof

Vertaal Matrix voor trocken:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dry abtrocknen; austrocknen; einschrumpfen; eintrocknen; runzligwerden; schleudern; schrumpeln; schrumpfen; trockenlegen; trocknen; verkümmern; vertrocknen; zentrifugieren; zusammenschrumpfen
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
barren dürr; fruchtlos; karg; kärglich; schal; schofel; schäbig; trocken; unfruchtbar; vertrocknet; welk; öde dürr; glatzköpfig; haarlos; kahl; rauh; unfruchtbar; ungastlich; unwirtlich
dry dürr; fruchtlos; karg; trocken; unfruchtbar; vertrocknet; welk; öde
parched dürr; karg; knapp; kärglich; mager; trocken
poor dürr; karg; kärglich; schal; schofel; schäbig; trocken; unfruchtbar; öde abgespannt; arm; armselig; armutig; bedürftig; bäuerisch; dünn; dürftig; eckig; elend; empfindlich; eng; entspannt; fein; flau; flegelhaft; gebrechlich; gedrungen; gering; geringfügig; grob; grobschlächtig; grundlos; hager; handlich; hilflos; hinfällig; hohl; kantig; karg; klein; kläglich; knapp; kraftlos; krankhaft; kränklich; kärglich; lahm; lasch; lustlos; lästig; mager; minderwertig; miserabel; mittellos; mittelmäßig; mißlich; mäßig; nicht sehr gut; nichtig; niedrig; notleidend; schadhaft; schlacksig; schlaff; schlapp; schlecht; schlottrig; schmächtig; schwach; schwerfällig; schwächlich; schäbig; schütter; sehrklein; sparsam; spärlich; stelzbeinig; stümperhaft; taktlos; tapprig; tapsig; täppisch; tölpelhaft; umbequem; unansehnlich; unbedeutend; unbehaglich; unbeholfen; unbemittelt; unfähig; ungeeignet; ungehobelt; ungelenk; ungenügend; ungeschickt; ungeschlacht; ungültig; unhandlich; unpassend; unscheinbar; untauglich; untergeordnet; unzureichend; vergänglich; verlottert; verludert; weich; welk; winzig; wässerig; zerbrechlich; zerlumpt; zweitklassig; zweitrangig; ärmlich; öde
scorched dürr; fruchtlos; karg; trocken; unfruchtbar; vertrocknet; welk; öde verbrannt
unfruitful dürr; karg; kärglich; schal; schofel; schäbig; trocken; unfruchtbar; öde
unguarded herb; trocken; unbedeckt; unbewacht; ungedeckt; unvorsichtig
unsecured herb; trocken; unbedeckt; unbewacht; ungedeckt; unvorsichtig
withered dürr; fruchtlos; karg; trocken; unfruchtbar; vertrocknet; welk; öde verdorrt; verwelkt
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
drily trocken; unverfroren kaltblütig; keck; rotzfrech; seelenruhig; unverfroren
dryly trocken; unverfroren kaltblütig; keck; rotzfrech; seelenruhig; unverfroren
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
damp-proof feuchtigkeitsfrei; nässefrei; trocken
moisture free feuchtigkeitsfrei; nässefrei; trocken
parced dürr; fruchtlos; karg; trocken; unfruchtbar; vertrocknet; welk; öde

Synoniemen voor "trocken":


Wiktionary: trocken

trocken
adverb
  1. frei von Feuchtigkeit oder Nässe
    • trockendry
trocken
adjective
  1. maintaining temperance
  2. free from liquid or moisture
  3. without moisture

Cross Translation:
FromToVia
trocken dry droog — geen of zeer weinig vocht bevattend.
trocken anhydrous; waterless anhydre — Qui ne contient pas d’eau.
trocken dry; dried sec — Qui a peu ou pas d’humidité.

Verwante vertalingen van trocken