Duits

Uitgebreide vertaling voor Ausstrich (Duits) in het Engels

Ausstrich:

Ausstrich [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Ausstrich (Fleck; Flecken; Klecks)
    the cervical smear; the swab; the smear
    • cervical smear [the ~] zelfstandig naamwoord
    • swab [the ~] zelfstandig naamwoord
    • smear [the ~] zelfstandig naamwoord
  2. der Ausstrich (Streichung)
    the erasure; the crossing out; the cancellation; the deletion; the removal; the striking out
  3. der Ausstrich (Schwabber; Makel; Fleck; )
    the swab; the mop
    • swab [the ~] zelfstandig naamwoord
    • mop [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Ausstrich:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
cancellation Ausstrich; Streichung Abbestellen; Abblasen; Abbrechen; Absage; Annulieren; Annullierung; Aufheben; Aufhebung; Nichtigkeitserklärung; Stornierung; Ungültigkeitserklärung; Widerruf; Widerrufung; Zurücknahme
cervical smear Ausstrich; Fleck; Flecken; Klecks
crossing out Ausstrich; Streichung
deletion Ausstrich; Streichung Auslassung; Deklaration
erasure Ausstrich; Streichung
mop Ausstrich; Fleck; Flecken; Klecks; Liederjan; Makel; Mop; Schwabber; Tüpfel Landstreicher; Tramper; Vagabund
removal Ausstrich; Streichung Abschaffen; Aufheben; Auflösung; Ausschließung; Aussperrung; Ausstoßung; Beenden; Beendigen; Entfernung; Liquidation; Löschung; Schließung; Umzug
smear Ausstrich; Fleck; Flecken; Klecks
striking out Ausstrich; Streichung
swab Ausstrich; Fleck; Flecken; Klecks; Liederjan; Makel; Mop; Schwabber; Tüpfel
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
smear abfahren; abreisen; abschmieren; anschmieren; beklecksen; beschmieren; einfetten; einschmieren; fetten; fortfahren; fortreisen; lästern; schmieren; verläumden; wegfahren; wegreisen; ölen