Overzicht
Duits naar Engels:   Meer gegevens...
  1. Geschick:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Geschick (Duits) in het Engels

Geschick:

Geschick [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Geschick (Empfänger; Adressat; Schicksal; Los; Los des Lebens)
    the addressee; the destiny; the consignee
  2. Geschick (Schicksal)
    the destiny; the unfortunate position; the fate; the lot

Geschick [die ~] zelfstandig naamwoord

  1. die Geschick (Schicksale)
    the fortunes; the adventures

Vertaal Matrix voor Geschick:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
addressee Adressat; Empfänger; Geschick; Los; Los des Lebens; Schicksal Adressat; Empfänger
adventures Geschick; Schicksale Abenteuer; Gefahren
consignee Adressat; Empfänger; Geschick; Los; Los des Lebens; Schicksal Adressat; Empfänger
destiny Adressat; Empfänger; Geschick; Los; Los des Lebens; Schicksal Los des Lebens; Schicksal
fate Geschick; Schicksal Los des Lebens; Schicksal
fortunes Geschick; Schicksale
lot Geschick; Schicksal Aufbau; Bau; Baugelände; Bauland; Baustelle; Bereich; Berg; Bürge; Bürgschaft; Ebene; Einsatz; Einsätze; Erbauung; Errichtung; Fläche; Garantie; Garantieschein; Gebiet; Gebilde; Gebäude; Gelände; Gewähr; Grundstück; Haufen; Haus; Horde; Häuser; Kavelung; Klumpen; Komplex; Konstruktion; Los; Los des Lebens; Masse; Menge; Partie; Parzelle; Pfand; Posten; Schar; Schicksal; Schoß; Sicherheit; Struktur; Teil; Truppe; Unterpfand; große Masse
unfortunate position Geschick; Schicksal
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
lot parzellieren

Synoniemen voor "Geschick":


Wiktionary: Geschick

Geschick
noun
  1. Plural ungebräuchlich: Fähigkeit
Geschick
noun
  1. that which predetermines events

Cross Translation:
FromToVia
Geschick destiny; fate; fortune; luck destinéedestin particulier d’une personne ou d’une chose.
Geschick fortune; luck; destiny; fate; wealth fortunehasard, chance.