Duits

Uitgebreide vertaling voor Praxis (Duits) in het Engels

Praxis:

Praxis [die ~] zelfstandig naamwoord

  1. die Praxis (Arztpraxis)
    the training; the study; the doctor's practice
  2. die Praxis (Routine; Erfahrung; Geübtheit)
    the practice; the experience; the routine; the skill; the practise
    • practice [the ~] zelfstandig naamwoord, Amerikaans
    • experience [the ~] zelfstandig naamwoord
    • routine [the ~] zelfstandig naamwoord
    • skill [the ~] zelfstandig naamwoord
    • practise [the ~] zelfstandig naamwoord, Brits
  3. die Praxis (praktische Erfahrung)
    the practical experience

Vertaal Matrix voor Praxis:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
doctor's practice Arztpraxis; Praxis
experience Erfahrung; Geübtheit; Praxis; Routine Befund; Beobachtung; Erfahrung; Erkenntnis; Erleben; Erlebnis
practical experience Praxis; praktische Erfahrung
practice Erfahrung; Geübtheit; Praxis; Routine Anwendung; Ausbildung; Ausübung; Benutzung; Doktoren; Fingerübung; Gebrauch; Schulung; Training; Verwendung; Übung
practise Erfahrung; Geübtheit; Praxis; Routine Anwendung; Ausbildung; Ausübung; Benutzung; Doktoren; Fingerübung; Gebrauch; Schulung; Training; Verwendung; Übung
routine Erfahrung; Geübtheit; Praxis; Routine Alltagstrott; Arbeitsmethode; Arbeitsweise; Methode; Routine; Verfahren
skill Erfahrung; Geübtheit; Praxis; Routine Ausflug; Behendigkeit; Facharbeit; Fachmannschaft; Fachwerk; Fertigkeit; Fähigkeit; Geschicklichkeit; Geschicktheit; Gewandtheit; Handwerk; Kenntnisse; Kniff; Kunst; Kunstgriff; Können; Könnerschaft; Qualifikation; Sachkenntnis; Sachkunde; Sachverstand; Trick; Tüchtigkeit; Wissen; fachmännische Können; fachmännischeKönnen
study Arztpraxis; Praxis Arbeitszimmer; Kurs; Kursus; Lehrgang; Studie; Studierzimmer; Studium; Übungsstück
training Arztpraxis; Praxis Abrichten; Abrichtung; Ausbildung; Bildung; Dressur; Entwicklung; Erziehung; Fingerübung; Kundig machen; Muskelwirkung; Schulung; Training; Übung
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
experience durchmachen; erfahren; erleben; feststellen; merken; wahrnehmen
practice Sport treiben; anwenden; ausbilden; ausüben; benutzen; betreiben; bilden; einsetzen; einstudieren; einüben; entwickeln; exerzieren; gebrauchen; handhaben; hantieren; heranbilden; lernen; proben; repetieren; sichwiederholen; studieren; trainieren; treiben; verwenden; üben
practise Sport treiben; anwenden; ausbilden; ausüben; benutzen; betreiben; bilden; einsetzen; einstudieren; einüben; entwickeln; exerzieren; gebrauchen; handhaben; hantieren; heranbilden; lernen; proben; repetieren; sichwiederholen; studieren; trainieren; treiben; verwenden; üben
study aneignen; anlernen; ausforschen; büffeln; einpauken; einstudieren; erforschen; erlernen; erproben; forschen; lernen; lesen; nachforschen; nachspüren; ochsen; studieren; unterrichten; untersuchen

Synoniemen voor "Praxis":


Wiktionary: Praxis

Praxis
noun
  1. nur Singular: die tatsächliche Ausübung
Praxis
noun
  1. activity which one has performed
  2. an ongoing pursuit of a craft or profession
  3. actual operation or experiment, in contrast to theory
  4. doctor's consulting room

Cross Translation:
FromToVia
Praxis practice praktijk — hoe dingen werkelijk gaan, soms in tegenstelling tot hoe zaken in theorie zouden moeten functioneren
Praxis practice pratique — (term, Art ou science) application, usage des règles et des principes, par opposition à théorie, qui en est la connaissance raisonner.
Praxis praxis praxisactivité codifiée, manière générique de penser la transformation de l'environnement.
Praxis study; etude; attention étudeapprentissage, travail pour apprendre ou approfondir des savoirs.

Verwante vertalingen van Praxis