Overzicht
Duits naar Engels:   Meer gegevens...
  1. Schlagholz:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Schlagholz (Duits) in het Engels

Schlagholz:

Schlagholz [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Schlagholz
    the stick; the bat
    • stick [the ~] zelfstandig naamwoord
    • bat [the ~] zelfstandig naamwoord
  2. Schlagholz
    the firewood; the logs
    • firewood [the ~] zelfstandig naamwoord
    • logs [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Schlagholz:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bat Schlagholz Fledermaus; Knüppel
firewood Schlagholz
logs Schlagholz Holzblöcke
stick Schlagholz Hockeyschläger; Knüppel; Reis; Schacht; Schaft; Schaltknüppel; Stab; Stamm; Stange; Stock; junger Zweig
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
stick anbacken; ankleben; anleimen; aufsitzen; aussetzen; festfahren; festkleben; festsitzen; gleichbleibend; grapschen; haften; hapern; heften; hängenbleiben; in Nöten sein; kleben; klemmen; krallen; leimen; stagnieren; stocken; wegkappern; zusammenkleben

Wiktionary: Schlagholz


Cross Translation:
FromToVia
Schlagholz bat; beating; dasher batte — (sport) Québec|fr (familier, fr) Long bâton servant à frapper la balle au baseball.