Duits

Uitgebreide vertaling voor Ziel (Duits) in het Engels

Ziel:

Ziel [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Ziel (Zweck; Zielsetzung)
    the objective; the effort; the goal; the intention; the dedication; the target; the devotion; the exertion; the scheme
    • objective [the ~] zelfstandig naamwoord
    • effort [the ~] zelfstandig naamwoord
    • goal [the ~] zelfstandig naamwoord
    • intention [the ~] zelfstandig naamwoord
    • dedication [the ~] zelfstandig naamwoord
    • target [the ~] zelfstandig naamwoord
    • devotion [the ~] zelfstandig naamwoord
    • exertion [the ~] zelfstandig naamwoord
    • scheme [the ~] zelfstandig naamwoord
  2. Ziel (Zielscheibe; Zielpunkt)
    the aim; the target; the object
    • aim [the ~] zelfstandig naamwoord
    • target [the ~] zelfstandig naamwoord
    • object [the ~] zelfstandig naamwoord
  3. Ziel (Reisebestimmung; Bestimmung)
    the destination; the objective; the terminus
  4. Ziel (Tor bei einem Fußballspiel; Zweck; Absicht; Zielscheibe; Endziel)
    the goal post
  5. Ziel (Ziellinie; Finish)
    the finish; the finishing point; the finishing line
  6. Ziel (Absicht; Intention; Vorsatz; Zweck; Endzweck)
    the intention; the aim; the goal; the design; the idea
    • intention [the ~] zelfstandig naamwoord
    • aim [the ~] zelfstandig naamwoord
    • goal [the ~] zelfstandig naamwoord
    • design [the ~] zelfstandig naamwoord
    • idea [the ~] zelfstandig naamwoord
  7. Ziel
    the finishing post
  8. Ziel
    the destination
    – The location (drive, folder, or directory) to which a file is copied or moved. 1
  9. Ziel
    the target
    – One or more expressions that identify where, when, and to whom content should be displayed. You can target demographics, sections of a Web site, or both. 1
    • target [the ~] zelfstandig naamwoord
  10. Ziel
    the target
    – A Universal Naming Convention (UNC) path that corresponds to a namespace root or folder. 1
    • target [the ~] zelfstandig naamwoord
  11. Ziel
    the objective
    – A group of key performance indicators (KPIs) that correspond to the functional areas or strategic initiatives of an organization. 1
  12. Ziel
    the target
    – A computer or computer group to which override criteria is applied. 1
    • target [the ~] zelfstandig naamwoord
  13. Ziel
    the goal
    – An objective that the persona is attempting to achieve. A system helps the persona reach these goals. 1
    • goal [the ~] zelfstandig naamwoord
  14. Ziel
    the target
    – The database on which an operation acts. 1
    • target [the ~] zelfstandig naamwoord
  15. Ziel
    the destination
    – The SSIS data flow component that loads data into data stores or creates in-memory datasets. 1
  16. Ziel (Zielanbieter)
    the destination; the destination provider
    – A synchronization provider that provide its current knowledge, accept a list of changes from the source provider, detect any conflicts between that list and its own items, and apply changes to its data store. 1

Vertaal Matrix voor Ziel:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aim Absicht; Endzweck; Intention; Vorsatz; Ziel; Zielpunkt; Zielscheibe; Zweck
dedication Ziel; Zielsetzung; Zweck Anhänglichkeit; Einsatz; Ergebenheit; Hingabe; Hingebung; Treue; Widmung; Übergabe
design Absicht; Endzweck; Intention; Vorsatz; Ziel; Zweck Dessin; Formgebung; Gestaltung; Motiv; Muster; Zeichnung
destination Bestimmung; Reisebestimmung; Ziel; Zielanbieter Reiseziel
destination provider Ziel; Zielanbieter
devotion Ziel; Zielsetzung; Zweck Anhänglichkeit; Einsatz; Einsegnung; Einsetzung; Einweihung; Ergebenheit; Frömmigkeit; Gottesfurcht; Heiligung; Hingabe; Hingebung; Inauguration; Treue; Widmung; Übergabe
effort Ziel; Zielsetzung; Zweck Anstrengung; Kraftanstrengung; Versuch; enorme Anstrengung; schwere Einspannung
exertion Ziel; Zielsetzung; Zweck Anstrengung; Anwendung; Benutzung; Gebrauch; Handhabung; Hantieren; Kraftanstrengung; Nutzung; Versuch; Verwendung; Verwertung
finish Finish; Ziel; Ziellinie Abkriegen; Ausarbeitung; Ausführung; Ausreden; Aussprechen; Aussprechen zum Ende; Beenden; Ende; Finier; Schluß
finishing line Finish; Ziel; Ziellinie
finishing point Finish; Ziel; Ziellinie
finishing post Ziel
goal Absicht; Endzweck; Intention; Vorsatz; Ziel; Zielsetzung; Zweck Absicht; Abstoß; Anstoß; Augenmerk; Plan; Tor; Treffer; Zielsetzung
goal post Absicht; Endziel; Tor bei einem Fußballspiel; Ziel; Zielscheibe; Zweck
idea Absicht; Endzweck; Intention; Vorsatz; Ziel; Zweck Absicht; Anschauung; Anschauungsweise; Ansicht; Ansichtsweise; Auffassung; Begriff; Begriffsvermögen; Bewußtsein; Blickpunkt; Denkweise; Eindruck; Eindrücke; Einfall; Einfälle; Eingebung; Einsicht; Entscheidung; Erkennen; Erkenntnis; Erkennung; Fassungsvermögen; Gedanke; Gedächtnis; Gesichtspunkt; Gesinnung; Glaube; Idee; Intellekt; Meinung; Meinungsäußerung; Planung; Sicht; Standpunkt; Urteil; Vernunft; Verstand; Vorstellung; Wertung; Überzeugung
intention Absicht; Endzweck; Intention; Vorsatz; Ziel; Zielsetzung; Zweck Absicht; Augenmerk; Bedeutung; Entschluß; Inhalt; Plan; Planung; Sinn; Vorhaben; Vorsatz
object Ziel; Zielpunkt; Zielscheibe Artikel; Ding; Gegenstand; Gegenstände; Gerät; Objekt; Sache; Sachen; Ware; Zeug
objective Bestimmung; Reisebestimmung; Ziel; Zielsetzung; Zweck Absicht; Augenmerk; Endziel; Endzweck; Plan; Planung; Zielsetzung
scheme Ziel; Zielsetzung; Zweck Absicht; Farbschema; Plan; Planung; Schema; System
target Ziel; Zielpunkt; Zielscheibe; Zielsetzung; Zweck Ringscheibe; Schießscheibe; Zielscheibe; Zielsetzung; Zielwert
terminus Bestimmung; Reisebestimmung; Ziel Ablauf; Bestimmung; Ende; Endhaltestelle; Endpunkt; Entgültiges Ziel; Kopfbahnhöfe; Zielbahnhof
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aim ausrichten; richten; visieren; zielen
design anfertigen; bilden; entstehen; entwerfen; entwickeln; erfinden; erschaffen; erzeugen; fabrizieren; formen; gestalten; herstellen; hervorbringen; ins Leben rufen; konstruieren; konzipieren; kreieren; machen; produzieren; schaffen; schöpfen; skizzieren; tun; verfertigen
finish abbrechen; ablaufen; abmachen; abschließen; anhalten; aufbessern; aufessen; aufhören; aufmachen; aufzehren; ausbauen; ausbekommen; ausbessern; auskriegen; ausmisten; ausnehmen; ausräumen; ausspielen; aussprechen; austragen; austrinken; beenden; benutzen; berichtigen; beschließen; bestimmen; dekorieren; enden; entscheiden; ergänzen; erledigen; essen; feinmachen; fertig bringen; fertigbringen; fertigkriegen; fertigmachen; fertigstellen; festlegen; festsetzen; garnieren; gestalten; halten; herausnehmen; in Ordnung bringen; klären; komplettieren; konsumieren; leer trinken; leeren; leermachen; perfektionieren; schließen; speisen; verbrauchen; vereinbaren; verspeisen; vervollkommnen; vervollständigen; verzehren; verzieren; vollbringen; vollenden; zieren; zu Ende laufen; zu Ende spielen; zuendespielen
object aufmucken; beanstanden; bestreiten; klagen; leugnen; protestieren; reklamieren; sichbeschweren; verneinen; widersprechen
scheme intrigieren
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
objective dienstlich; dürr; geschäftlich; kalt; nüchtern; objektiv; sachlich; unbestechlich; unparteiisch

Synoniemen voor "Ziel":


Wiktionary: Ziel

Ziel
noun
  1. Objekt, das von einem Geschoss getroffen werden soll
  2. Ausrichtung oder Endpunkt einer Bestrebung
Ziel
noun
  1. goal
  2. result one is attempting to achieve
  3. point intended to be hit
  4. Intention; purpose
  5. target
  6. goal or objective

Cross Translation:
FromToVia
Ziel finish line meet — een grensstreep, een eindstreep
Ziel goal; aim; purpose; target; butt; end; intent; objective but — Objectif.
Ziel intention; plan; intent; aim; goal; purpose; target; butt; end; objective dessein — Intention d’exécuter quelque chose (sens général)

Verwante vertalingen van Ziel