Overzicht
Duits naar Engels:   Meer gegevens...
  1. ausbezahlen:


Duits

Uitgebreide vertaling voor ausbezahlen (Duits) in het Engels

ausbezahlen:

ausbezahlen werkwoord

  1. ausbezahlen
    to pay out; to pay; to pay over; to cash
    • pay out werkwoord (pays out, paid out, paying out)
    • pay werkwoord (pays, paid, paying)
    • pay over werkwoord (pays over, paid over, paying over)
    • cash werkwoord (cashes, cashed, cashing)

Vertaal Matrix voor ausbezahlen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
cash Barbestand; Bargeld; Cente; Deut; Geld; Gelder; Heller; Kassenbestand; Kassengeld; Knete; Kohle; Mûnze; kleines Geld
pay Arbeitslohn; Belohnung; Besoldung; Bezahlung; Einkommen; Einkünfte; Erwerbseinkünfte; Gehalt; Lohn; Lohn und Gehalt; Lohntüte; Monatslohn; Verdienst
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
cash ausbezahlen Geld einziehen; einlösen; versilbern; zu Geld machen
pay ausbezahlen Die Kosten für etwas tragen; abrechnen; aufwenden; ausgeben; ausgleichen; auszahlen; belohnen; besolden; bezahlen; entgelten; honorieren; in die Kosten teilen; lohnen; schlichten; spendieren; tilgen; vergüten; verrechnen; zahlen
pay out ausbezahlen ausgeben; ausschütten
pay over ausbezahlen
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
cash in bar; kontant