Home ->Woordenboeken ->Duits/Engels ->Vertaal brüllen

Vertaal brüllen van Duits naar Engels

Overzicht
Duits naar Engels:   Meer gegevens...
  1. brüllen:
  2. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor brüllen (Duits) in het Engels

brüllen:

brüllen werkwoord (brülle, brüllst, brüllt, brüllte, brülltet, gebrüllt)

  1. brüllen (lärmen; poltern)
    to shout; to scream; to yell; to bark; to roar; to bellow; to shriek; to bawl; to rant; to rage; to boom; to cry out; to cry
    • shout werkwoord (shouts, shouted, shouting)
    • scream werkwoord (screams, screamed, screaming)
    • yell werkwoord (yells, yelled, yelling)
    • bark werkwoord (barks, barked, barking)
    • roar werkwoord (roars, roared, roaring)
    • bellow werkwoord (bellows, bellowed, bellowing)
    • shriek werkwoord (shrieks, shrieked, shrieking)
    • bawl werkwoord (bawls, bawled, bawling)
    • rant werkwoord (rants, ranted, ranting)
    • rage werkwoord (rages, raging)
    • boom werkwoord (booms, boomed, booming)
    • cry out werkwoord (cry out, cried out, crying out)
    • cry werkwoord (cries, cried, crying)
  2. brüllen (heulen; weinen; kreischen)
    to cry; to shriek; to squeal; to shout; to let on; to tell tales
    • cry werkwoord (cries, cried, crying)
    • shriek werkwoord (shrieks, shrieked, shrieking)
    • squeal werkwoord (squeals, squealled, squealling)
    • shout werkwoord (shouts, shouted, shouting)
    • let on werkwoord (lets on, let on, letting on)
    • tell tales werkwoord (tells tales, told tales, telling tales)
  3. brüllen (schreien; heulen; skandieren)
    to roar; to bellow
    • roar werkwoord (roars, roared, roaring)
    • bellow werkwoord (bellows, bellowed, bellowing)
  4. brüllen (schreien; kläffen; johlen; herausschreien)
    to scream; to shout; to shriek; to yell; to bellow; to roar
    • scream werkwoord (screams, screamed, screaming)
    • shout werkwoord (shouts, shouted, shouting)
    • shriek werkwoord (shrieks, shrieked, shrieking)
    • yell werkwoord (yells, yelled, yelling)
    • bellow werkwoord (bellows, bellowed, bellowing)
    • roar werkwoord (roars, roared, roaring)
  5. brüllen
    rolling in the dough; to roll in money; rich
  6. brüllen (schreien; toben; heulen; )
    to howl; to whine; to yell
    • howl werkwoord (howls, howled, howling)
    • whine werkwoord (whines, whined, whining)
    • yell werkwoord (yells, yelled, yelling)
  7. brüllen (herausschreien; rasen; schreien; )
    to shriek; to bellow; to yell; to shout; to scream; to cry out; to roar
    • shriek werkwoord (shrieks, shrieked, shrieking)
    • bellow werkwoord (bellows, bellowed, bellowing)
    • yell werkwoord (yells, yelled, yelling)
    • shout werkwoord (shouts, shouted, shouting)
    • scream werkwoord (screams, screamed, screaming)
    • cry out werkwoord (cry out, cried out, crying out)
    • roar werkwoord (roars, roared, roaring)
  8. brüllen (rasen; wüten; toben; )
    to rage; to storm; to rave; to rant; to scream; to thunder; to bawl; be furious; to yell
    • rage werkwoord (rages, raging)
    • storm werkwoord (storms, stormed, storming)
    • rave werkwoord (raves, raved, raving)
    • rant werkwoord (rants, ranted, ranting)
    • scream werkwoord (screams, screamed, screaming)
    • thunder werkwoord (thunders, thundered, thundering)
    • bawl werkwoord (bawls, bawled, bawling)
    • be furious werkwoord
    • yell werkwoord (yells, yelled, yelling)
  9. brüllen (aufschreien; kreischen; herausschreien)
    to shriek; to cry out; shout out loud
  10. brüllen (rasen; donnern; wüten)
    to rage; to storm; to thunder
    • rage werkwoord (rages, raging)
    • storm werkwoord (storms, stormed, storming)
    • thunder werkwoord (thunders, thundered, thundering)
  11. brüllen (rasen; toben; schallen; donnern)
    to rage; to rant; to scream; to yell; to bawl; to let someone have it; rant & rage
    • rage werkwoord (rages, raging)
    • rant werkwoord (rants, ranted, ranting)
    • scream werkwoord (screams, screamed, screaming)
    • yell werkwoord (yells, yelled, yelling)
    • bawl werkwoord (bawls, bawled, bawling)
    • let someone have it werkwoord (lets someone have it, let someone have it, letting someone have it)
    • rant & rage werkwoord
  12. brüllen (ausschimpfen; johlen; schreien; )
    boo; to roar; to howl
    • boo werkwoord
    • roar werkwoord (roars, roared, roaring)
    • howl werkwoord (howls, howled, howling)
  13. brüllen (wütend sein; rasen; toben; )
    be furious

Conjugations for brüllen:

Präsens
  1. brülle
  2. brüllst
  3. brüllt
  4. brüllen
  5. brüllt
  6. brüllen
Imperfekt
  1. brüllte
  2. brülltest
  3. brüllte
  4. brüllten
  5. brülltet
  6. brüllten
Perfekt
  1. habe gebrüllt
  2. hast gebrüllt
  3. hat gebrüllt
  4. haben gebrüllt
  5. habt gebrüllt
  6. haben gebrüllt
1. Konjunktiv [1]
  1. brülle
  2. brüllest
  3. brülle
  4. brüllen
  5. brüllet
  6. brüllen
2. Konjunktiv
  1. brüllte
  2. brülltest
  3. brüllte
  4. brüllten
  5. brülltet
  6. brüllten
Futur 1
  1. werde brüllen
  2. wirst brüllen
  3. wird brüllen
  4. werden brüllen
  5. werdet brüllen
  6. werden brüllen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde brüllen
  2. würdest brüllen
  3. würde brüllen
  4. würden brüllen
  5. würdet brüllen
  6. würden brüllen
Diverses
  1. brüll!
  2. brüllt!
  3. brüllen Sie!
  5. gebrüllt
  6. brüllend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor brüllen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bark Bast; Baumrinde; Borke; Rinde; Schale
boom Aufschwung; Ausbruch; Ausladung; Blüte; Bums; Explosion; Fall; Fortschritt; Hausse; Hochkonjunktur; Knall; Krach; Plumps; Schuß; Steigen; Wachstum; Wuchs; Zunahme; plötzlliche Enladung
cry Ausruf; Ruf; Schrei
rage Erbitterung; Fimmel; Furie; Grimm; Grimmigkeit; Koller; Manie; Rage; Raserei; Tobsucht; Verrücktheit; Wut; Zorn
roar Aufruhr; Gebrüll; Gekreisch; Geschrei; Krach; Radau; Spektakel; Trara; Trubel; Tumult
scream Ausruf; Brüller; Fehler; Irrtum; Ruf; Schnitzer; Schrei
shout Johlen
shriek Ausruf; Ruf; Schrei
squeal Ausruf; Ruf; Schrei
storm Notwehr; Sturmwind; Unwetter; Wind
thunder Donner; Donnern; Donnerschlag; Gedonner
whine Schluchzer
yell Ausruf; Kampfruf; Kriegsruf; Ruf; Schrei
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bark brüllen; lärmen; poltern bellen; kläffen
bawl ausfahren; brüllen; donnern; lärmen; poltern; rasen; schallen; schelten; schimpfen; toben; tosen; wüten anschnauzen; anschreien; ausschimpfen; beschimpfen; ferkeln; meckern; sauen; schelten; schimpfen; toben; wettern
be furious ausfahren; brüllen; maulen; rasen; schelten; schimpfen; schmollen; toben; tosen; wüten; wütend sein
bellow bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; lärmen; poltern; rasen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen
boo ausschimpfen; brüllen; herausschreien; jauchzen; johlen; jubeln; lautauf schreien; schreien; toben
boom brüllen; lärmen; poltern ballern; bis Hochkonjunktur kommen; blühen; bumsen; donnern; florieren; gedeihen; knallen; krachen; schmettern
cry brüllen; heulen; kreischen; lärmen; poltern; weinen flennen; greinen; heulen; jammern; plärren; schreien; wehklagen; weinen
cry out aufschreien; bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; kreischen; lärmen; poltern; rasen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen sich ausheulen; sich ausweinen
howl ausschimpfen; brüllen; herausschreien; heulen; jauchzen; johlen; jubeln; keifen; lautauf schreien; schreien; toben
let on brüllen; heulen; kreischen; weinen
let someone have it brüllen; donnern; rasen; schallen; toben anschnauzen; anschreien; ferkeln; sauen; toben; wettern
rage ausfahren; brüllen; donnern; lärmen; poltern; rasen; schallen; schelten; schimpfen; toben; tosen; wüten ferkeln; fluchen; keifen; sauen; schelten; schimpfen; toben; wettern
rant ausfahren; brüllen; donnern; lärmen; poltern; rasen; schallen; schelten; schimpfen; toben; tosen; wüten ferkeln; sauen; schmettern; toben; wettern
rant & rage brüllen; donnern; rasen; schallen; toben
rave ausfahren; brüllen; rasen; schelten; schimpfen; toben; tosen; wüten Unsinn reden; faseln; irre reden; keifen; phantasieren; quatschen; schelten; schimpfen; schwärmen; schwätzen
rich brüllen
roar ausschimpfen; bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; jauchzen; johlen; jubeln; kläffen; lautauf schreien; lärmen; poltern; rasen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen
roll in money brüllen
rolling in the dough brüllen
scream ausfahren; bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; lärmen; poltern; rasen; sausen; schallen; schelten; schimpfen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen herausschreien; plärren; schreien
shout bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; kreischen; lärmen; poltern; rasen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; weinen; wettern; wüten; zischen anreden; anrufen; ansprechen; herausschreien; jauchzen; johlen; jubeln; lautauf schreien; schreien; toben
shout out loud aufschreien; brüllen; herausschreien; kreischen
shriek aufschreien; bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; kreischen; lärmen; poltern; rasen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; weinen; wettern; wüten; zischen herausschreien; plärren; schreien
squeal brüllen; heulen; kreischen; weinen anbringen; angeben; anzeigen; ausposaunen; austragen; bellen; denunzieren; herausschreien; herumerzählen; kläffen; mitteilen; petzen; sich kranklachen; sich totlachen; stecken; verpfeifen; verraten; weitererzählen; zubringen; zutragen
storm ausfahren; brüllen; donnern; rasen; schelten; schimpfen; toben; tosen; wüten anfallen; angreifen; anstürmen; belagern; bestürmen; eilen; fluchen; hasten; hetzen; jagen; keifen; schelten; schimpfen; stürmen; wetzen
tell tales brüllen; heulen; kreischen; weinen anbringen; anzeigen; denunzieren; hinterbringen; mitteilen; petzen; verpfeifen; verraten
thunder ausfahren; brüllen; donnern; rasen; schelten; schimpfen; toben; tosen; wüten aufleuchten; blitzen; donnern; dröhnen; ertönen; fallen; geifern; gewittern; grollen; grunzen; keifen; knallen; krachen; schelten; schimpfen; schleudern; schmatzen; schmeißen; schmettern; stürzen; tosen; wettern
whine brüllen; herausschreien; heulen; jauchzen; johlen; jubeln; keifen; lautauf schreien; schreien; toben flennen; greinen; heulen; jammern; langweilig sein; quengeln; salbadern; schleppend sprechen; schluchzen; säuseln; weinen; wimmern; winseln
yell ausfahren; bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; jauchzen; johlen; jubeln; keifen; kläffen; lautauf schreien; lärmen; poltern; rasen; sausen; schallen; schelten; schimpfen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen anschnauzen; anschreien; ferkeln; herausschreien; plärren; sauen; schreien; toben; wettern
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
rich begütert; fett; finanzstark; gut gestellt; gut situiert; in bester Form; in reichem Maße; kapitalkräftig; reich; reichlich; schwer; schwerverdaulich; sehr bemittelt; sehr reich; springlebendig; stein reich; vermögend; wohlhabend
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
boo buh

Synoniemen voor "brüllen":


Wiktionary: brüllen

brüllen
verb
  1. Tiere: einen lauten Droh-, Imponier-, oder Paarungsruf/-laut ausstoßen
  2. mit lauter, (oft) unkontrollierter Stimme in tieferer Tonlage erregt äußern; meist aggressiv
brüllen
verb
  1. to shout or scream in a deep voice
  2. to make a noise like the deep roar of a large animal
  3. to speak sharply
  4. to make loud, deep cry of emotion
  5. of animals
Cross Translation:
FromToVia
• brüllen → holler ↔ brailler — (familier, fr) crier, vociférer, gueuler, parler très fort.
• brüllen → troat; bellow ↔ bramer — crier en parlant du cerf, du chevreuil, du daim, etc.
• brüllen → cry; scream; shout; cry out; call; call out; bellow; bleat; neigh; bray; roar; growl; whinny; moo; squeal; vociferate ↔ crier — jeter un ou plusieurs cris.
• brüllen → bleat; neigh; bray; growl; whinny; moo; squeal ↔ hurler — Traductions à trier suivant le sens
• brüllen → roar ↔ rugir — Pousser un cri







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.1226 seconde
Page rendered in 1.0 seconds