Duits

Uitgebreide vertaling voor winseln (Duits) in het Engels

winseln:

winseln werkwoord (winsele, winselst, winselt, winselte, winseltet, gewinselt)

  1. winseln (stöhnen; wimmern; wehklagen)
    to moan; to groan
    • moan werkwoord (moans, moaned, moaning)
    • groan werkwoord (groans, groaned, groaning)
  2. winseln (heulen; weinen; schluchzen; )
    to whine; to whimper
    • whine werkwoord (whines, whined, whining)
    • whimper werkwoord (whimpers, whimpered, whimpering)
  3. winseln (wimmern)
    to yammer; to whimper; to lament; to yack; to whine; to whinge
    • yammer werkwoord (yammers, yammered, yammering)
    • whimper werkwoord (whimpers, whimpered, whimpering)
    • lament werkwoord (laments, lamented, lamenting)
    • yack werkwoord (yacks, yacked, yacking)
    • whine werkwoord (whines, whined, whining)
    • whinge werkwoord (whinges, whinged, whinging)
  4. winseln (wehklagen; jammern; klagen; flehen; wimmern)
    to lament; to wail; to complain; to make complaints
    • lament werkwoord (laments, lamented, lamenting)
    • wail werkwoord (wails, wailed, wailing)
    • complain werkwoord (complains, complained, complaining)
    • make complaints werkwoord (makes complaints, made complaints, making complaints)
  5. winseln (sichekligbenehmen; jammern; nörgeln; )
    to nag; to be a pain in the neck; to keep on
    • nag werkwoord (nags, nagged, nagging)
    • be a pain in the neck werkwoord (are a pain in the neck, being a pain in the neck)
    • keep on werkwoord (keeps on, kept on, keeping on)

Conjugations for winseln:

Präsens
  1. winsele
  2. winselst
  3. winselt
  4. winselen
  5. winselt
  6. winselen
Imperfekt
  1. winselte
  2. winseltest
  3. winselte
  4. winselten
  5. winseltet
  6. winselten
Perfekt
  1. habe gewinselt
  2. hast gewinselt
  3. hat gewinselt
  4. haben gewinselt
  5. habt gewinselt
  6. haben gewinselt
1. Konjunktiv [1]
  1. winsele
  2. winselest
  3. winsele
  4. winselen
  5. winselet
  6. winselen
2. Konjunktiv
  1. winselte
  2. winseltest
  3. winselte
  4. winselten
  5. winseltet
  6. winselten
Futur 1
  1. werde winseln
  2. wirst winseln
  3. wird winseln
  4. werden winseln
  5. werdet winseln
  6. werden winseln
1. Konjunktiv [2]
  1. würde winseln
  2. würdest winseln
  3. würde winseln
  4. würden winseln
  5. würdet winseln
  6. würden winseln
Diverses
  1. winsel!
  2. winselt!
  3. winselen Sie!
  4. gewinselt
  5. winselnd
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor winseln:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
lament Elegie; Grabgesang; Grablied; Klagelied; Requiem; Totenklage; Trauergesang; Trauerlied
nag Ekel; Griesgram; Meckerer; Meckerfritze; Nölpeter; Nölsuse; Nörgler; Quengler
wail Jammerton; Totenklage
whimper Jammerton
whine Schluchzer
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
be a pain in the neck eitern; faseln; flennen; greinen; jammern; klagen; klonen; leinern; nörgeln; quaken; sichekligbenehmen; trödeln; vergraulen; wegekeln; wehklagen; wimmern; winseln; zwicken
complain flehen; jammern; klagen; wehklagen; wimmern; winseln beanstanden; beauftragen; beschweren; brummeln; brummen; brutzeln; grunzen; klagen; knurren; meckern; murren; nörgeln; reklamieren; schimpfen; schwätzen; sich beschweren; sich wehren; sichbeschweren; wiederfordern; zurückfordern; über etwas meckern
groan stöhnen; wehklagen; wimmern; winseln heulen; jammern; schreien; wehklagen; weinen
keep on eitern; faseln; flennen; greinen; jammern; klagen; klonen; leinern; nörgeln; quaken; sichekligbenehmen; trödeln; vergraulen; wegekeln; wehklagen; wimmern; winseln; zwicken andauern; andringen; anhalten; anlassen; ausharren; durchgehen; durchsetzen; fortdauern; fortfahren; fortführen; fortgehen; fortsetzen; fortwähren; kontinuieren; verfolgen; weitergehen; weiterlaufen
lament flehen; jammern; klagen; wehklagen; wimmern; winseln lamentieren; trauern
make complaints flehen; jammern; klagen; wehklagen; wimmern; winseln
moan stöhnen; wehklagen; wimmern; winseln heulen; jammern; schreien; wehklagen; weinen
nag eitern; faseln; flennen; greinen; jammern; klagen; klonen; leinern; nörgeln; quaken; sichekligbenehmen; trödeln; vergraulen; wegekeln; wehklagen; wimmern; winseln; zwicken beanstanden; drängen; durchstoßen; einhämmern; einrammen; entgegenarbeiten; entgegenwirken; etwas auf dem Herzen haben; etwas im Magen liegen; hindern; hintertreiben; imMagenliegen; klagen; nerven; piesacken; provozieren; reizen; reklamieren; schikanieren; sich beschweren; streiten; striezen; triezen; wettern; zanken; zusetzen; ärgern
wail flehen; jammern; klagen; wehklagen; wimmern; winseln beanstanden; flennen; heulen; klagen; plärren; sich beschweren; weinen
whimper flennen; heulen; jammern; schluchzen; weinen; wimmern; winseln flennen; greinen; heulen; plärren; quengeln; weinen
whine flennen; heulen; jammern; schluchzen; weinen; wimmern; winseln brüllen; flennen; greinen; herausschreien; heulen; jauchzen; johlen; jubeln; keifen; langweilig sein; lautauf schreien; quengeln; salbadern; schleppend sprechen; schreien; säuseln; toben
whinge wimmern; winseln beanstanden; klagen; sich beschweren
yack wimmern; winseln
yammer wimmern; winseln beanstanden; klagen; sich beschweren

Synoniemen voor "winseln":