Home ->Woordenboeken ->Duits/Spaans ->Zoek: Vergangenheit

Duitse en Spaanse zoekresultaten voor: Vergangenheit

Overzicht

Duits naar Spaans: Meer gegevens...

Vergangenheit:
- pasado
Wiktionary:
- Vergangenheit → antecedentes, pasado, pretérito
- Vergangenheit → pasado, pretérito, tiempo pasado

Duits

Uitgebreide vertaling voor Vergangenheit (Duits) in het Spaans

Vergangenheit:

Vergangenheit [die ~] zelfstandig naamwoord

die Vergangenheit
el pasado
- pasado [el ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Vergangenheit:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
pasado	Vergangenheit
Bijwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
pasado		armselig; armutig; aufgeschlossen; aus; beendet; bereit; durchgegeben; eher; eingeholt; einsatzbereit; elend; erledigt; fertig; früher; fällig; geschafft; klar; mittellos; parat; passiert; schlottrig; schäbig; um; unansehnlich; unerwartet zum Besuch gekommen; verlottert; verludert; verstrichen; vollendet; vorbeigefahren; vorbeigekommen; vorig; weitergegeben; weitergeleitet; zerlumpt; ärmlich; überholt; übermittelt; überschritten

Synoniemen voor "Vergangenheit":

Imperfekt; Mitvergangenheit; Präteritum; Tempus; Zeit; Zeitform
Geschichte; Historie

Wiktionary: Vergangenheit

Vergangenheit

noun

(nur Singular) das im Leben einer Person Erlebte und insbesondere Getane und Gesagte (also das von anderen Wahrgenommene)
- Vergangenheit → antecedentes
(nur Singular) Allgemein: Zeitabschnitt, der zurückliegt
- Vergangenheit → pasado
Linguistik: Tempus, das anzeigt, dass die Handlung in der Vergangenheit ^[1] stattgefunden hat
- Vergangenheit → pretérito

Cross Translation:

From	To	Via
• Vergangenheit	→ pasado	↔ verleden — de voorafgaande tijd
• Vergangenheit	→ pasado	↔ past — period of time that has already happened
• Vergangenheit	→ pretérito	↔ past — (grammar) past tense
• Vergangenheit	→ tiempo pasado; pretérito	↔ past tense — form of language
• Vergangenheit	→ pasado	↔ passé — Le temps écoulé