Home ->Woordenboeken ->Duits/Spaans ->Zoek: absolvieren

Duitse en Spaanse zoekresultaten voor: absolvieren

Overzicht

Duits naar Spaans: Meer gegevens...

Absolvieren:
- acabar; terminar
Wiktionary:
- absolvieren → absolver

Duits

Uitgebreide vertaling voor absolvieren (Duits) in het Spaans

absolvieren:

Synoniemen voor "absolvieren":

abschließen; erfüllen; erledigen; fertig werden; zu Potte kommen
ableisten; durchführen; vollziehen

Wiktionary: absolvieren

Cross Translation:

From	To	Via
• absolvieren	→ absolver	↔ absoudre — (term, Droit criminel) renvoyer de l’accusation une personne reconnaître l’auteur d’un fait qui n’est pas qualifier punissable par la loi.
• absolvieren	→ absolver	↔ acquitter — rendre quitte, libérer des dettes. Il se dit en parlant des personne et des choses.

Absolvieren:

Absolvieren [das ~] zelfstandig naamwoord

Absolvieren (Vollenden; Schlachten)
el acabar; el terminar
- acabar [el ~] zelfstandig naamwoord
- terminar [el ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Absolvieren:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
acabar	Absolvieren; Schlachten; Vollenden
terminar	Absolvieren; Schlachten; Vollenden	Abwickeln; Ausreden; Aussprechen; Aussprechen zum Ende; ein Geschäft abwickeln
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
acabar		abbrechen; ablaufen; abmachen; aufführen; aufhören; auftreten; ausbekommen; aushaben; auskriegen; austrinken; beenden; benutzen; beschließen; darbieten; darstellen; enden; erledigen; fertig bringen; fertigbringen; fertigkriegen; fertigmachen; fertigstellen; figurieren; geraten; halten; hingeraten; kommen; konsumieren; leer trinken; leeren; schließen; verbrauchen; vollenden; zu Ende laufen
terminar		abbrechen; ablaufen; abmachen; abschließen; abschreiben; anhalten; aufbessern; aufhören; aufrauchen; ausbauen; ausbekommen; ausbessern; aushaben; ausheben; auskriegen; ausleeren; ausräumen; ausscheiden; austrinken; beenden; benutzen; berichtigen; beschließen; bestimmen; die Freundschaft beenden; enden; entleeren; entscheiden; ergänzen; erledigen; ermorden; etwas aufgeben; fertig bringen; fertigbringen; fertigkriegen; fertigmachen; fertigstellen; festlegen; festsetzen; halten; herausnehmen; in Ordnung bringen; in die Brüche gehen; klären; komplettieren; konsumieren; leer trinken; leeren; perfektionieren; schließen; spenden; töten; umbringen; verbrauchen; vereinbaren; verschwenden; vervollkommnen; vervollständigen; verzichten; vollenden; zu Ende gehen; zu Ende laufen; zurücktreten