Duits
Uitgebreide vertaling voor Abnutzen (Duits) in het Spaans
Abnutzen:
-
Abnutzen (sich Mindern; Verschleißen)
-
Abnutzen (Verschleißen)
Vertaal Matrix voor Abnutzen:
| Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
| desgastar | Abnutzen; Verschleißen; sich Mindern | Abtragen; Kleidern abtragen |
| gastar | Abnutzen; Verschleißen; sich Mindern | |
| gastarse | Abnutzen; Verschleißen; sich Mindern | |
| Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
| desgastar | abnutzen; abtragen; aufbrauchen; auftragen | |
| gastar | abnagen; abnutzen; anwenden; aufbrauchen; aufwenden; aufzehren; ausgeben; aushalten; ausharren; benutzen; bestehen; dulden; durchhalten; durchmachen; erdulden; erfahren; erleben; erleiden; erodieren; ertragen; fühlen; gebrauchen; handhaben; hantieren; konsumieren; leiden; praktizieren; sinken; standhalten; stehlen; tragen; tun; untergehen; verarbeiten; verbrauchen; verbrennen; verdauen; verfeuern; verheizen; verrichten; verschleißen; vertragen; verwenden; verwirken; verzehren; wegbeizen; zehren; überdauern; überstehen | |
| gastarse | vergehen; zerfallen; zurückgehen; zurücklaufen |