Home ->Woordenboeken ->Duits/Spaans ->Vertaal wegfaulen

Vertaal wegfaulen van Duits naar Spaans

Overzicht
Duits naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. wegfaulen:

Duits

Uitgebreide vertaling voor wegfaulen (Duits) in het Spaans

wegfaulen:

wegfaulen werkwoord (faule weg, faulst weg, fault weg, faulte weg, faultet weg, weggefault)

  1. wegfaulen (ausfaulen; verfaulen; abfaulen)
    pudrirse; podrirse; descomponerse
  2. wegfaulen (verfaulen; faulen; abfaulen)
    pudrirse; podrirse

Conjugations for wegfaulen:

Präsens
  1. faule weg
  2. faulst weg
  3. fault weg
  4. faulen weg
  5. fault weg
  6. faulen weg
Imperfekt
  1. faulte weg
  2. faultest weg
  3. faulte weg
  4. faulten weg
  5. faultet weg
  6. faulten weg
Perfekt
  1. habe weggefault
  2. hast weggefault
  3. hat weggefault
  4. haben weggefault
  5. habt weggefault
  6. haben weggefault
1. Konjunktiv [1]
  1. faule weg
  2. faulest weg
  3. faule weg
  4. faulen weg
  5. faulet weg
  6. faulen weg
2. Konjunktiv
  1. faulte weg
  2. faultest weg
  3. faulte weg
  4. faulten weg
  5. faultet weg
  6. faulten weg
Futur 1
  1. werde wegfaulen
  2. wirst wegfaulen
  3. wird wegfaulen
  4. werden wegfaulen
  5. werdet wegfaulen
  6. werden wegfaulen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde wegfaulen
  2. würdest wegfaulen
  3. würde wegfaulen
  4. würden wegfaulen
  5. würdet wegfaulen
  6. würden wegfaulen
Diverses
  1. faul weg!
  2. fault weg!
  3. faulen Sie weg!
  5. weggefault
  6. wegfaulend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor wegfaulen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
pudrirse Abfaulen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
descomponerse abfaulen; ausfaulen; verfaulen; wegfaulen abfaulen; abnagen; abnutzen; abtragen; aufbrauchen; auftragen; aufzehren; ausgeben; aushalten; ausharren; bestehen; dulden; durchhalten; durchmachen; erdulden; erfahren; erleben; erleiden; erodieren; ertragen; fühlen; leiden; sinken; standhalten; stehlen; tragen; untergehen; verbrauchen; verdauen; vertragen; verzehren; wegbeizen; zehren; überdauern; überstehen
podrirse abfaulen; ausfaulen; faulen; verfaulen; wegfaulen abfaulen; vergehen; zerfallen; zurückgehen; zurücklaufen
pudrirse abfaulen; ausfaulen; faulen; verfaulen; wegfaulen abfaulen; abnagen; aufbrauchen; aufzehren; ausgeben; aushalten; ausharren; bestehen; dulden; durchhalten; durchmachen; erdulden; erfahren; erleben; erleiden; erodieren; ertragen; fühlen; leiden; sinken; standhalten; stehlen; tragen; untergehen; verbrauchen; verdauen; vertragen; verzehren; wegbeizen; zehren; überdauern; überstehen







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0173 seconde
Page rendered in 1.0 seconds