Duits

Uitgebreide vertaling voor Schreien (Duits) in het Frans

schreien:

schreien werkwoord (schreie, schreist, schreit, schrie, schriet, geschrien)

  1. schreien (plärren)
    crier; tempéter; gueuler; hurler; braire; fulminer; criailler
    • crier werkwoord (crie, cries, crions, criez, )
    • tempéter werkwoord
    • gueuler werkwoord (gueule, gueules, gueulons, gueulez, )
    • hurler werkwoord (hurle, hurles, hurlons, hurlez, )
    • braire werkwoord (brais, brait, brayons, brayez, )
    • fulminer werkwoord (fulmine, fulmines, fulminons, fulminez, )
    • criailler werkwoord (criaille, criailles, criaillons, criaillez, )
  2. schreien (brüllen; kläffen; johlen; herausschreien)
    crier; hurler; gueuler
    • crier werkwoord (crie, cries, crions, criez, )
    • hurler werkwoord (hurle, hurles, hurlons, hurlez, )
    • gueuler werkwoord (gueule, gueules, gueulons, gueulez, )
  3. schreien (weinen; jammern; wehklagen; heulen)
    pleurer; verser des larmes; gémir; geindre; larmoyer; chialer; pleurnicher; piailler; glapir; pleurer misère
    • pleurer werkwoord (pleure, pleures, pleurons, pleurez, )
    • verser des larmes werkwoord
    • gémir werkwoord (gémis, gémit, gémissons, gémissez, )
    • geindre werkwoord (geins, geint, geignons, geignez, )
    • larmoyer werkwoord (larmoie, larmoies, larmoyons, larmoyez, )
    • chialer werkwoord (chiale, chiales, chialons, chialez, )
    • pleurnicher werkwoord (pleurniche, pleurniches, pleurnichons, pleurnichez, )
    • piailler werkwoord (piaille, piailles, piaillons, piaillez, )
    • glapir werkwoord (glapis, glapit, glapissons, glapissez, )
    • pleurer misère werkwoord
  4. schreien (brüllen; toben; heulen; )
    piailler; mugir; crier; rugir; beugler; glapir; hurler
    • piailler werkwoord (piaille, piailles, piaillons, piaillez, )
    • mugir werkwoord (mugis, mugit, mugissons, mugissez, )
    • crier werkwoord (crie, cries, crions, criez, )
    • rugir werkwoord (rugis, rugit, rugissons, rugissez, )
    • beugler werkwoord (beugle, beugles, beuglons, beuglez, )
    • glapir werkwoord (glapis, glapit, glapissons, glapissez, )
    • hurler werkwoord (hurle, hurles, hurlons, hurlez, )
  5. schreien (brüllen; heulen; skandieren)
    crier; brailler; gueuler; bêler; hurler
    • crier werkwoord (crie, cries, crions, criez, )
    • brailler werkwoord (braille, brailles, braillons, braillez, )
    • gueuler werkwoord (gueule, gueules, gueulons, gueulez, )
    • bêler werkwoord (bêle, bêles, bêlons, bêlez, )
    • hurler werkwoord (hurle, hurles, hurlons, hurlez, )
  6. schreien (rufen; kreischen; lautauf schreien)
    appeler; crier
    • appeler werkwoord (appelle, appelles, appelons, appelez, )
    • crier werkwoord (crie, cries, crions, criez, )
  7. schreien (jauchzen; toben; jubeln; )
    triompher; exulter; pousser des cris de joie; déborder de joie
    • triompher werkwoord (triomphe, triomphes, triomphons, triomphez, )
    • exulter werkwoord (exulte, exultes, exultons, exultez, )
    • déborder de joie werkwoord
  8. schreien (herausschreien; rasen; bellen; )
    crier; hurler; gueuler; vociférer; japper; faire rage; gronder; tonner; mugir; se déchaîner; tousser fort; bouillonner; brailler; fulminer; tempêter; bêler
    • crier werkwoord (crie, cries, crions, criez, )
    • hurler werkwoord (hurle, hurles, hurlons, hurlez, )
    • gueuler werkwoord (gueule, gueules, gueulons, gueulez, )
    • vociférer werkwoord (vocifère, vocifères, vociférons, vociférez, )
    • japper werkwoord (jappe, jappes, jappons, jappez, )
    • faire rage werkwoord
    • gronder werkwoord (gronde, grondes, grondons, grondez, )
    • tonner werkwoord (tonne, tonnes, tonnons, tonnez, )
    • mugir werkwoord (mugis, mugit, mugissons, mugissez, )
    • se déchaîner werkwoord
    • tousser fort werkwoord
    • bouillonner werkwoord (bouillonne, bouillonnes, bouillonnons, bouillonnez, )
    • brailler werkwoord (braille, brailles, braillons, braillez, )
    • fulminer werkwoord (fulmine, fulmines, fulminons, fulminez, )
    • tempêter werkwoord (tempête, tempêtes, tempêtons, tempêtez, )
    • bêler werkwoord (bêle, bêles, bêlons, bêlez, )
  9. schreien (schluchzen; greinen; heulen; )
    bêler; pleurer; hurler; sangloter; beugler; bramer; larmoyer; feuler; blatérer
    • bêler werkwoord (bêle, bêles, bêlons, bêlez, )
    • pleurer werkwoord (pleure, pleures, pleurons, pleurez, )
    • hurler werkwoord (hurle, hurles, hurlons, hurlez, )
    • sangloter werkwoord (sanglote, sanglotes, sanglotons, sanglotez, )
    • beugler werkwoord (beugle, beugles, beuglons, beuglez, )
    • bramer werkwoord (brame, brames, bramons, bramez, )
    • larmoyer werkwoord (larmoie, larmoies, larmoyons, larmoyez, )
    • feuler werkwoord (feule, feules, feulons, feulez, )
    • blatérer werkwoord
  10. schreien (ausschimpfen; johlen; toben; )
    huer
    • huer werkwoord (hue, hues, huons, huez, )

Conjugations for schreien:

Präsens
  1. schreie
  2. schreist
  3. schreit
  4. schreien
  5. schreit
  6. schreien
Imperfekt
  1. schrie
  2. schriest
  3. schrie
  4. schrien
  5. schriet
  6. schrien
Perfekt
  1. habe geschrien
  2. hast geschrien
  3. hat geschrien
  4. haben geschrien
  5. habt geschrien
  6. haben geschrien
1. Konjunktiv [1]
  1. schreie
  2. schreiest
  3. schreie
  4. schreien
  5. schreiet
  6. schreien
2. Konjunktiv
  1. schriee
  2. schriest
  3. schriee
  4. schrien
  5. schrietet
  6. schrien
Futur 1
  1. werde schreien
  2. wirst schreien
  3. wird schreien
  4. werden schreien
  5. werdet schreien
  6. werden schreien
1. Konjunktiv [2]
  1. würde schreien
  2. würdest schreien
  3. würde schreien
  4. würden schreien
  5. würdet schreien
  6. würden schreien
Diverses
  1. schrei!
  2. schreit!
  3. schreien Sie!
  4. geschrien
  5. schreiend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor schreien:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
appeler kreischen; lautauf schreien; rufen; schreien Versetz antragen; anreden; anrufen; ansprechen; antragen; appellieren; aufbieten; auffordern; aufrufen; benennen; dämmern; einberufen; erinnern; ernennen; fordern; herausfordern; herbeirufen; hereinrufen; hineinholen; hineinrufen; kommen lassen; laden; mahnen; nennen; rufen; tagen; telefonieren; vor Gericht laden; vorladen; zu sich rufen; zurufen; zuziehen
beugler brüllen; flennen; greinen; herausschreien; heulen; jauchzen; johlen; jubeln; keifen; lautauf schreien; plärren; schluchzen; schreien; toben blöken; brüllen; heulen; kreischen; muhen; weinen
blatérer flennen; greinen; herausschreien; heulen; plärren; schluchzen; schreien
bouillonner bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; poltern; rasen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen aufsprudeln; ausfahren; brüllen; donnern; hervorquellen; hervorsprudeln; rasen; schallen; schelten; schimpfen; toben; tosen; wüten
brailler bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; poltern; rasen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen brüllen; heulen; kreischen; plärren; schmettern; weinen
braire plärren; schreien grölen; iahen
bramer flennen; greinen; herausschreien; heulen; plärren; schluchzen; schreien
bêler bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; flennen; grassieren; greinen; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; plärren; poltern; rasen; sausen; schallen; schluchzen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen blöken; meckern
chialer heulen; jammern; schreien; wehklagen; weinen brüllen; flennen; heulen; jammern; kreischen; schluchzen; weinen; wimmern; winseln
criailler plärren; schreien aufschreien; brüllen; herausschreien; heulen; kreischen; weinen
crier bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; jauchzen; johlen; jubeln; keifen; kläffen; kreischen; lautauf schreien; plärren; poltern; rasen; rufen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen anreden; anrufen; ansprechen; aufschreien; brüllen; herausschreien; heulen; kreiden; kreischen; krähen; rufen; weinen; zurufen
déborder de joie herausschreien; jauchzen; johlen; jubeln; lautauf schreien; schreien; toben
exulter herausschreien; jauchzen; johlen; jubeln; lautauf schreien; schreien; toben
faire rage bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; poltern; rasen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen ausfahren; ausschimpfen; beschimpfen; brüllen; donnern; ferkeln; keifen; maulen; meckern; rasen; sauen; schallen; schelten; schimpfen; schmollen; toben; tosen; wettern; wüten; wütend sein
feuler flennen; greinen; herausschreien; heulen; plärren; schluchzen; schreien brüllen; heulen; kreischen; weinen
fulminer bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; plärren; poltern; rasen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen anschnauzen; anschreien; ausfahren; ausschimpfen; beschimpfen; brüllen; donnern; ferkeln; fluchen; keifen; maulen; meckern; rasen; sauen; schallen; schelten; schimpfen; schmollen; toben; tosen; wettern; wüten; wütend sein
geindre heulen; jammern; schreien; wehklagen; weinen brüllen; eitern; faseln; flennen; greinen; heulen; jammern; klagen; klonen; kreischen; leinern; nörgeln; quaken; quengeln; schluchzen; sich kranklachen; sich totlachen; sichekligbenehmen; stöhnen; trödeln; vergraulen; wegekeln; wehklagen; weinen; wimmern; winseln; zwicken
glapir brüllen; herausschreien; heulen; jammern; jauchzen; johlen; jubeln; keifen; lautauf schreien; schreien; toben; wehklagen; weinen bellen; brüllen; herausschreien; heulen; kläffen; kreischen; sich kranklachen; sich totlachen; weinen
gronder bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; poltern; rasen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen ausfahren; ballern; bestrafen; blamieren; brodeln; brummeln; brummen; brutzeln; brüllen; bumsen; donnern; dämpfen; entgegenhalten; ermahnen; grunzen; gurren; jemandem etwas nachtragen; knallen; knurren; krachen; leise kochen; meckern; murren; nachtragen; nachtragend sein; nörgeln; plätschern; pruzeln; rasen; rügen; schallen; schelten; schieben; schimpfen; schmettern; schmoren; schnurren; schwirren; spucken; stottern; summen; surren; tadeln; toben; tosen; verleumden; verweisen; vorhalten; vorrücken; vorwerfen; wüten; zurechtweisen; über etwas meckern
gueuler bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; plärren; poltern; rasen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen
gémir heulen; jammern; schreien; wehklagen; weinen aufzeufzen; flehen; flennen; heulen; jammern; klagen; meckern; plärren; schluchzen; seufzen; sich beschweren; stöhnen; tief aufseufzen; wehklagen; weinen; wimmern; winseln; ächzen
huer ausschimpfen; brüllen; herausschreien; jauchzen; johlen; jubeln; lautauf schreien; schreien; toben
hurler bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; flennen; grassieren; greinen; hausen; herausschreien; heulen; jagen; jauchzen; johlen; jubeln; keifen; kläffen; lautauf schreien; plärren; poltern; rasen; sausen; schallen; schluchzen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen aufschreien; ausfahren; ausschimpfen; beschimpfen; brüllen; donnern; herausschreien; heulen; kreischen; meckern; rasen; schallen; schelten; schimpfen; sich kranklachen; sich totlachen; toben; tosen; weinen; wettern; wüten
japper bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; poltern; rasen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen bellen; kläffen
larmoyer flennen; greinen; herausschreien; heulen; jammern; plärren; schluchzen; schreien; wehklagen; weinen flennen; greinen; heulen; jammern; plärren; schluchzen; tränen; weinen; wimmern; winseln
mugir bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; jauchzen; johlen; jubeln; keifen; kläffen; lautauf schreien; poltern; rasen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen ausfahren; ausschimpfen; beschimpfen; blöken; brüllen; donnern; grölen; herausschreien; heulen; iahen; kreischen; meckern; muhen; rasen; schallen; schelten; schimpfen; toben; tosen; weinen; wettern; wüten
piailler brüllen; herausschreien; heulen; jammern; jauchzen; johlen; jubeln; keifen; lautauf schreien; schreien; toben; wehklagen; weinen flennen; heulen; jammern; schluchzen; weinen; wimmern; winseln
pleurer flennen; greinen; herausschreien; heulen; jammern; plärren; schluchzen; schreien; wehklagen; weinen betrübt sein; beweinen; brüllen; flennen; heulen; kreischen; plärren; trauern; tränen; weinen
pleurer misère heulen; jammern; schreien; wehklagen; weinen
pleurnicher heulen; jammern; schreien; wehklagen; weinen beschnuppern; beschnüffeln; brüllen; flennen; greinen; heulen; jammern; kreischen; plärren; quengeln; schluchzen; schnuppern; tränen; weinen; wimmern; winseln
pousser des cris de joie herausschreien; jauchzen; johlen; jubeln; lautauf schreien; schreien; toben
rugir brüllen; herausschreien; heulen; jauchzen; johlen; jubeln; keifen; lautauf schreien; schreien; toben brüllen; heulen; kreischen; weinen
sangloter flennen; greinen; herausschreien; heulen; plärren; schluchzen; schreien flennen; greinen
se déchaîner bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; poltern; rasen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen
tempéter plärren; schreien
tempêter bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; poltern; rasen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen ausfahren; brüllen; donnern; fluchen; keifen; lärmen; maulen; poltern; rasen; schallen; schelten; schimpfen; schmollen; stürmen; toben; tosen; wüten; wütend sein
tonner bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; poltern; rasen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen ballern; blitzen; brüllen; bumsen; donnern; ertönen; fallen; geifern; gewittern; grollen; grunzen; knallen; krachen; lärmen; poltern; rasen; schleudern; schmatzen; schmeißen; schmettern; stürzen; tosen; wettern; wüten
tousser fort bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; poltern; rasen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen
triompher herausschreien; jauchzen; johlen; jubeln; lautauf schreien; schreien; toben besiegen; den Sieg erringen; gewinnen; siegen; siegen über; triumphieren
verser des larmes heulen; jammern; schreien; wehklagen; weinen
vociférer bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; poltern; rasen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen ausfahren; ausschimpfen; beschimpfen; brüllen; fluchen; keifen; maulen; meckern; rasen; schelten; schimpfen; schmollen; toben; tosen; wettern; wüten; wütend sein

Synoniemen voor "schreien":


Wiktionary: schreien

schreien
  1. einen plötzlichen, lauten Ruf ausstoßen (zum Beispiel Schmerzschrei)
schreien
Cross Translation:
FromToVia
schreien crier cry — intransitive: to shout, scream, yell
schreien crier scream — to make the sound of a scream
schreien crier shout — to utter a sudden and loud outcry
schreien crier shout — to utter with a shout
schreien crier yell — shout (verb)
schreien pousser des cris perçants gillen — een harde schelle ongearticuleerde uitroep slaken

Schreien:

Schreien [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Schreien
    le cris; l'hurlements
    • cris [le ~] zelfstandig naamwoord
    • hurlements [le ~] zelfstandig naamwoord

Schreien [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Schreien (Gebrüll; Gekreisch; Kreischen; )
    le bruit; le rugissement; le fracas; l'hurlements; le vacarme; l'hurlement; le tumulte; le mugissement; le beuglement; le braillement; la criailleries; le piaulement
  2. Schreien (Rufen; Ruf; Schrei)
    l'appel; le cri; le cris
    • appel [le ~] zelfstandig naamwoord
    • cri [le ~] zelfstandig naamwoord
    • cris [le ~] zelfstandig naamwoord
  3. Schreien (Zetergeschrei; Gepolter; Gebrüll; )
    le rugissement; l'hurlement; l'hurlements; la vociférations
  4. Schreien (Lockruf; Ruf; Schrei; )
    l'appel; l'attrait
    • appel [le ~] zelfstandig naamwoord
    • attrait [le ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Schreien:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
appel Lockpfeife; Lockruf; Lockton; Ruf; Rufen; Schrei; Schreien Abberufen; Anruf; Anrufen; Anrufung; Ansprache; Apell; Appell; Appellieren; Aufforderung; Aufruf; Ausrufen; Bekanntgabe; Bekanntmachung; Benachrichtigung; Bericht; Berufung; Botschaft; Erwähnung; Information; Meldung; Mitteilung; Ruf; Stimme; Verlautbarung; Verzeichnung; Weckruf; Weggerufen
attrait Lockpfeife; Lockruf; Lockton; Ruf; Rufen; Schrei; Schreien Anmut; Anziehen; Anziehung; Betören; Bezauberung; Charme; Grazie; Lieblichkeit; Liebreiz; Reiz; Ruck; Scharm; Strackziehen; Verführung; Verlockendheit; Versuchung; Zauber
beuglement Gebrüll; Gekreisch; Geschrei; Kreischen; Schreien; Spektakel; Zetergeschrei Echo; Hall; Resonanz; Schall; Widerhall
braillement Gebrüll; Gekreisch; Geschrei; Kreischen; Schreien; Spektakel; Zetergeschrei Echo; Hall; Resonanz; Schall; Widerhall
bruit Gebrüll; Gekreisch; Geschrei; Kreischen; Schreien; Spektakel; Zetergeschrei Andrang; Aufregung; Aufruhr; Betrieb; Gemurmel; Geräusch; Gesumm; Krach; Lärm; Radau; Rummel; Skandal; Spektakel; Spuk; Strudel; Trara; Trubel; Tumult; Umtrieb; aufheben; starkeVerkehr
cri Ruf; Rufen; Schrei; Schreien Ausruf; Kampfruf; Kriegsruf; Ruf; Schrei
criailleries Gebrüll; Gekreisch; Geschrei; Kreischen; Schreien; Spektakel; Zetergeschrei Gebrüll; Geheule; Gekeife; Gekreisch; Gepolter; Geschimpfe; Geschrei; Getobe; Getöse; Gezänk; Keiferei; Kreischen; Streit; Streiterei; Windgetöse; Windheulen; Zänkerei
cris Ruf; Rufen; Schrei; Schreien Gebrüll; Gekreisch; Geschmetter; Geschrei; Johlen; Schmettern; Slogans; Sprüche; Wahlsprüche
fracas Gebrüll; Gekreisch; Geschrei; Kreischen; Schreien; Spektakel; Zetergeschrei Aufruhr; Ausbruch; Ausladung; Bums; Explosion; Fall; Knall; Krach; Plumps; Radau; Schuß; Spektakel; Trara; Trubel; Tumult; Vulkanausbruch; plötzlliche Enladung
hurlement Gebrüll; Gegröle; Gejohle; Gekreisch; Gepolter; Geschimpfe; Geschrei; Johlen; Kreischen; Schreien; Spektakel; Zetergeschrei Ausruf; Gebrüll; Geheule; Gepolter; Getobe; Getöse; Kampfruf; Kriegsruf; Mordsgeschrei; Ruf; Schrei; Windgetöse; Windheulen
hurlements Gebrüll; Gegröle; Gejohle; Gekreisch; Gepolter; Geschimpfe; Geschrei; Johlen; Kreischen; Schreien; Spektakel; Zetergeschrei Gebrüll; Geheul; Geheule; Gepolter; Getobe; Getöse; Geweine; Jammern; Schluchzen; Weinen; Windgetöse; Windheulen; Wolfsgeheul
mugissement Gebrüll; Gekreisch; Geschrei; Kreischen; Schreien; Spektakel; Zetergeschrei Gebrüll; Geheule; Gepolter; Getobe; Getöse; Windgetöse; Windheulen
piaulement Gebrüll; Gekreisch; Geschrei; Kreischen; Schreien; Spektakel; Zetergeschrei Gepfeife; Gepiepe; Getschilp
rugissement Gebrüll; Gegröle; Gejohle; Gekreisch; Gepolter; Geschimpfe; Geschrei; Johlen; Kreischen; Schreien; Spektakel; Zetergeschrei Gebrüll; Geheule; Gepolter; Getobe; Getöse; Windgetöse; Windheulen
tumulte Gebrüll; Gekreisch; Geschrei; Kreischen; Schreien; Spektakel; Zetergeschrei Andrang; Auflauf; Auflehnung; Aufregung; Aufruhr; Aufstand; Beschäftigung; Betrieb; Betriebsamkeit; Durcheinander; Empörung; Emsigkeit; Erhebung; Gebrüll; Gedränge; Gedrängtheit; Geräusch; Geschäftigkeit; Geselligkeit; Getreibe; Getue; Getöse; Gewimmel; Gewirr; Gewühl; Gezänk; Hektik; Krach; Krawall; Lebendigkeit; Lebhaftigkeit; Lärm; Radau; Rebellion; Regsamkeit; Ruhelosigkeit; Rummel; Scherrerei; Schlägerei; Sensation; Skandal; Spektakel; Spuk; Strudel; Trara; Treiben; Trubel; Tumult; Umtrieb; Unruhe; Volksaufstand; Volkserhebung; Widerstand; reges Leben; starkeVerkehr
vacarme Gebrüll; Gekreisch; Geschrei; Kreischen; Schreien; Spektakel; Zetergeschrei Andrang; Aufruhr; Beschäftigung; Betrieb; Betriebsamkeit; Emsigkeit; Gebrüll; Gedränge; Gedrängtheit; Geheul; Gejohle; Gejubel; Gemurmel; Geräusch; Geschrei; Geschäftigkeit; Geselligkeit; Gesumm; Getreibe; Getue; Getöse; Gewimmel; Gewirr; Gewühl; Krach; Krawall; Lebendigkeit; Lebhaftigkeit; Lärm; Radau; Regsamkeit; Rummel; Skandal; Spektakel; Spuk; Strudel; Trara; Treiben; Trubel; Tumult; Umtrieb; reges Leben; starkeVerkehr
vociférations Gebrüll; Gegröle; Gejohle; Gepolter; Geschimpfe; Johlen; Schreien; Zetergeschrei

Wiktionary: Schreien

Schreien
noun
  1. Action de hurler.

Verwante vertalingen van Schreien