Duits

Uitgebreide vertaling voor Strich (Duits) in het Frans

Strich:

Strich [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Strich (Linie)
    la ligne; le trait; la bande; la barre; la file; la corde; la règle; le câble
    • ligne [la ~] zelfstandig naamwoord
    • trait [le ~] zelfstandig naamwoord
    • bande [la ~] zelfstandig naamwoord
    • barre [la ~] zelfstandig naamwoord
    • file [la ~] zelfstandig naamwoord
    • corde [la ~] zelfstandig naamwoord
    • règle [la ~] zelfstandig naamwoord
    • câble [le ~] zelfstandig naamwoord
  2. der Strich (Linie)
    le trait; la raie; la barre
    • trait [le ~] zelfstandig naamwoord
    • raie [la ~] zelfstandig naamwoord
    • barre [la ~] zelfstandig naamwoord
  3. der Strich (Kratzer; Schnörkel; Zug; Einschnitt; Federstrich)
    la rayure; le trait; la raie; le trait de plume
    • rayure [la ~] zelfstandig naamwoord
    • trait [le ~] zelfstandig naamwoord
    • raie [la ~] zelfstandig naamwoord
    • trait de plume [le ~] zelfstandig naamwoord
  4. der Strich (Anfangsstrich; Linie)
  5. der Strich (Pinselstrich)
    le trait; trait de pinceau

Vertaal Matrix voor Strich:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bande Linie; Strich Ansammlung; Band; Bande; Banderole; Binde; Blende; Clan; Clique; Freundeskreis; Haufen; Horde; Kette; Koterie; Leine; Linie; Meute; Paar; Reihe; Schlagseite; Schlange; Serie; Spielband; Streifchen; Streifen; Tafelschen; Verband; Volant; Zeile; Zusammenrottung; zwei Personen die zusammen gehören
barre Linie; Strich Balkongeländer; Balustrade; Geländer; Gericht; Gerichtshof; Kette; Leine; Linie; Reihe; Reling; Riegel; Schlange; Schokolade; Schokoladenriegel; Serie; Stab; Stange; Stock; Tafel; Zeile; Zeugenbank
corde Linie; Strich Bindfaden; Elektrizitätsschnur; Faden; Garn; Kabel; Kabeltau; Kette; Kordel; Leine; Linie; Reihe; Saite; Schiffskabel; Schlange; Schnur; Seil; Serie; Spannschnur; Tau; Trosse; Zeile; Zugleine
câble Linie; Strich Betriebsführung; Bindfaden; Direktion; Elektrizitätsschnur; Faden; Garn; Geschäftsführung; Kabel; Kabelleitung; Kabeltau; Kette; Kordel; Leine; Leitung; Linie; Reihe; Schiffskabel; Schlange; Schnur; Serie; Tau; Trosse; Zeile; elektrische Leitung
file Linie; Strich Kette; Leine; Linie; Reihe; Schlange; Serie; Zeile
ligne Linie; Strich Abnehmen; Angelschnur; Datensatz; Ende; Falte; Fassade; Fischleine; Front; Gerade; Gesichtsfalte; Kette; Kräuselung; Leine; Leitung; Linie; Reihe; Schlange; Schnur; Schreiblinie; Serie; Vorderseite; Zeile; vordere Ende
raie Einschnitt; Federstrich; Kratzer; Linie; Schnörkel; Strich; Zug Rochen; Roggen
rayure Einschnitt; Federstrich; Kratzer; Schnörkel; Strich; Zug
règle Linie; Strich Bandmaß; Charta; Filter; Kette; Leine; Lineal; Linie; Metermaß; Meßband; Norm; Regel; Reihe; Schlange; Serie; Standard; Standarte; Statut; Zeile; Zollstock; Zollstöcke
trait Einschnitt; Federstrich; Kratzer; Linie; Pinselstrich; Schnörkel; Strich; Zug Abnehmen; Anschnauzer; Anziehen; Besonderheit; Charakterbeschreibung; Charaktereigenschaft; Charakterisierung; Charakteristik; Charakterschilderung; Charakterskizze; Charakterzug; Eigenart; Eigenschaft; Einschläge; Ende; Falte; Federstrich; Flanke; Gerade; Geschimpfe; Gesichtsfalte; Gesichtszug; Kennzeichen; Kennzeichnung; Kräuselung; Leine; Leitung; Linie; Ruck; Schluck; Schnur; Spur; Strichelchen; Strichlein; Zeile; Zug; Zug von eine Zigarette; erste Zug; kleine Linie
trait de plume Einschnitt; Federstrich; Kratzer; Schnörkel; Strich; Zug Federstrich
trait pour indiquer le début Anfangsstrich; Linie; Strich
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
bande Band
ligne Zeile
trait de pinceau Pinselstrich; Strich

Synoniemen voor "Strich":


Wiktionary: Strich

Strich
noun
  1. eine in der Regel von einem Schreibgerät gezogene meist kurze unregelmäßige Linie
Strich
noun
  1. Traductions à trier suivant le sens
  2. ligne tracer sur une surface.
  3. (argot) (vieilli) chemin, route.

Cross Translation:
FromToVia
Strich millième mil — angular mil
Strich trait stroke — line drawn with a pen or pencil
Strich trait stroke — stroke of a Chinese character
Strich ligne streep — een min of meer rechte getrokken lijn of lijnstuk

streichen:

streichen werkwoord (streiche, streichst, streicht, strich, stricht, gestrichen)

  1. streichen (kalken; tünchen)
    saucer
    • saucer werkwoord (sauce, sauces, sauçons, saucez, )
  2. streichen (malen; färben; anstreichen; lackieren; bemalen)
    peindre; laquer; vernir
    • peindre werkwoord (peins, peint, peignons, peignez, )
    • laquer werkwoord (laque, laques, laquons, laquez, )
    • vernir werkwoord (vernis, vernit, vernissons, vernissez, )
  3. streichen (auslöschen; stricheln)
    barrer; biffer; rayer
    • barrer werkwoord (barre, barres, barrons, barrez, )
    • biffer werkwoord (biffe, biffes, biffons, biffez, )
    • rayer werkwoord (raye, rayes, rayons, rayez, )
  4. streichen (annulieren; stornieren; absagen; )
    annuler; suspendre; supprimer; révoquer; retirer; résilier; décommander; abandonner
    • annuler werkwoord (annule, annules, annulons, annulez, )
    • suspendre werkwoord (suspends, suspend, suspendons, suspendez, )
    • supprimer werkwoord (supprime, supprimes, supprimons, supprimez, )
    • révoquer werkwoord (révoque, révoques, révoquons, révoquez, )
    • retirer werkwoord (retire, retires, retirons, retirez, )
    • résilier werkwoord (résilie, résilies, résilions, résiliez, )
    • décommander werkwoord (décommande, décommandes, décommandons, décommandez, )
    • abandonner werkwoord (abandonne, abandonnes, abandonnons, abandonnez, )
  5. streichen (Geige spielen)
  6. streichen (spleißen; bersten; durchschneiden; )
    trancher; cliver; fissurer; se fendre; couper; fendre; lézarder; fendiller; crevasser; se fendiller; se cliver
    • trancher werkwoord (tranche, tranches, tranchons, tranchez, )
    • cliver werkwoord (clive, clives, clivons, clivez, )
    • fissurer werkwoord (fissure, fissures, fissurons, fissurez, )
    • se fendre werkwoord
    • couper werkwoord (coupe, coupes, coupons, coupez, )
    • fendre werkwoord (fends, fend, fendons, fendez, )
    • lézarder werkwoord (lézarde, lézardes, lézardons, lézardez, )
    • fendiller werkwoord (fendille, fendilles, fendillons, fendillez, )
    • crevasser werkwoord (crevasse, crevasses, crevassons, crevassez, )
    • se fendiller werkwoord
    • se cliver werkwoord
  7. streichen (umherschweifen; wandern; streifen; )
    errer; rôder; vagabonder; vaguer
    • errer werkwoord (erre, erres, errons, errez, )
    • rôder werkwoord (rôde, rôdes, rôdons, rôdez, )
    • vagabonder werkwoord (vagabonde, vagabondes, vagabondons, vagabondez, )
    • vaguer werkwoord (vague, vagues, vaguons, vaguez, )
  8. streichen

Conjugations for streichen:

Präsens
  1. streiche
  2. streichst
  3. streicht
  4. streichen
  5. streicht
  6. streichen
Imperfekt
  1. strich
  2. strichst
  3. strich
  4. strichen
  5. stricht
  6. strichen
Perfekt
  1. habe gestrichen
  2. hast gestrichen
  3. hat gestrichen
  4. haben gestrichen
  5. habt gestrichen
  6. haben gestrichen
1. Konjunktiv [1]
  1. streiche
  2. streichest
  3. streiche
  4. streichen
  5. streichet
  6. streichen
2. Konjunktiv
  1. striche
  2. strichest
  3. striche
  4. strichen
  5. strichet
  6. strichen
Futur 1
  1. werde streichen
  2. wirst streichen
  3. wird streichen
  4. werden streichen
  5. werdet streichen
  6. werden streichen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde streichen
  2. würdest streichen
  3. würde streichen
  4. würden streichen
  5. würdet streichen
  6. würden streichen
Diverses
  1. streich!
  2. streicht!
  3. streichen Sie!
  4. gestrichen
  5. streichend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor streichen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
annuler Abbestellen; Abbrechen
fendre Abspaltung
peindre Anstreichen
trancher Abschpalten; Absondern; Abtrennen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abandonner abbestellen; absagen; annulieren; aufheben; einstellen; rückgängig machen; stornieren; streichen abbestellen; abbrechen; abfallen; abhängen; abkoppeln; ablehnen; abreisen; absagen; abschlagen; absehen; abtrennen; aufbrechen; aufgeben; ausfallen; ausscheiden; ausschlagen; austreten; entkoppeln; etwas aufgeben; fortgehen; fortreisen; im Stich lassen; in den Sack hauen; loshaken; loskoppeln; seineZelteabbrechen; verlassen; verwerfen; verzichten; wegfahren; weggehen; wegreisen; zurücktreten; zurückweisen
annuler abbestellen; absagen; annulieren; aufheben; einstellen; rückgängig machen; stornieren; streichen abbestellen; abblasen; abbrechen; ablehnen; absagen; abschlagen; anbsetzen; annulieren; annullieren; aufheben; ausschlagen; einschränken; eintauschen; einwechseln; lösen; mäßigen; reduzieren; rückgängig machen; schmälern; stornieren; tauschen; tilgen; trennen; umtauschen; verabredung absagen; verringern; wider'rufen; widerrufen; zurückdrehen; zurückschicken; zurückschrauben; zurücksenden; zurückweisen; zürückschicken
barrer auslöschen; streichen; stricheln abgrenzen; abschließen; absperren; abstecken; abzäunen; beenden; begrenzen; behindern; blockieren; einhegen; einschränken; einzäunen; entgegenarbeiten; entgegenwirken; festlegen; gegen den Wind einfahren; hintertreiben; konterkarieren; lavieren; neppen; prellen; sperren; trassieren; umzäunen; verbarrikadieren; verrammeln; versperren; verstellen; zusperren; übervorteilen
biffer auslöschen; streichen; stricheln durchstreichen
cliver bersten; durchhauen; durchschneiden; schlagen; spalten; spleißen; splissen; streichen abkoppeln; aufschneiden; aus einander spleißen; kleinmachen; loskoppeln; scheiden; schneiden; spleißen; splissen; trennen; zerhacken
couper bersten; durchhauen; durchschneiden; schlagen; spalten; spleißen; splissen; streichen Trumpf spielen; abbrechen; abhauen; abhouwen; abkoppeln; abkürzen; abreißen; abschneiden; absetzen; abstellen; abtrumpfen; aufhören; aufschneiden; ausdünnen; ausmachen; ausschalten; ausschneiden; beenden; beschließen; beschneiden; einschneiden; enden; entkoppeln; entwalden; fertigbringen; fertigkriegen; fertigmachen; fertigstellen; ganz kaputt und auseinander holen; hacken; halten; in Stücke hacken; kappen; kleinmachen; knipsen; kürzen; loskoppeln; losreißen; losschneiden; nach Maß schneiden; scheiden; schließen; schneiden; schnitzen; strecken; stutzen; teilen; trennen; verdünnen; verlängern; vollenden; wegreißen; wegschneiden; zerlegen; zerreißen; zuschneiden; übertrumpfen
crevasser bersten; durchhauen; durchschneiden; schlagen; spalten; spleißen; splissen; streichen bersten; explodieren; platzen; springen; zerspringen
décommander abbestellen; absagen; annulieren; aufheben; einstellen; rückgängig machen; stornieren; streichen
errer herumirren; herumreisen; herumschlendern; herumspazieren; herumwandeln; irren; schwalken; schweifen; sichherumtreiben; streichen; streifen; streunen; trampen; umherschweifen; wandern fehlgehen; herumgehen; herumirren; herumlaufen; herumreisen; herumschlendern; herumstreifen; herumstreunen; irren; nicht mehr den richtigen Weg finden können; reisen; schweifen; sich irren; sich verlauft haben; spuken; streunen; umherreisen; umherschweifen
faire glisser streichen schieben; weiterschieben; ziehen
fendiller bersten; durchhauen; durchschneiden; schlagen; spalten; spleißen; splissen; streichen
fendre bersten; durchhauen; durchschneiden; schlagen; spalten; spleißen; splissen; streichen aufbrechen; aufgliedern; aufreißen; aufteilen; auseinanderreißen; bersten; dividieren; durchschneiden; einreissen; einreißen; entzweireißen; explodieren; gliedern; in Fetzen zerreißen; kaputtziehen; platzen; reißen; scheiden; spleißen; splissen; springen; teilen; trennen; zerfetzen; zerhacken; zerreißen; zerspringen
fissurer bersten; durchhauen; durchschneiden; schlagen; spalten; spleißen; splissen; streichen spleißen; splissen; zerhacken
jouer du violon Geige spielen; streichen
laquer anstreichen; bemalen; färben; lackieren; malen; streichen firnissen; färben; lackieren
lézarder bersten; durchhauen; durchschneiden; schlagen; spalten; spleißen; splissen; streichen
peindre anstreichen; bemalen; färben; lackieren; malen; streichen abbilden; ausmalen; beschreiben; bezeichnen; charakterisieren; darstellen; herunterhängen; kennzeichnen; malen; markieren; portrettieren; schildern; zeichnen
rayer auslöschen; streichen; stricheln ausschließen; aussperren; disqualifizieren; durchstreichen; kratzen auf; linieren; löschen; streifen; tilgen
retirer abbestellen; absagen; annulieren; aufheben; einstellen; rückgängig machen; stornieren; streichen abhandenmachen; abnehmen; ausheben; ausholen; ausnehmen; ausräumen; beherrschen; bezwingen; bezähmen; blamieren; entgegenhalten; entnehmen; entwenden; fortnehmen; herausnehmen; hinterziehen; jemandem etwas nachtragen; klauen; leermachen; nachtragen; nachtragend sein; rauben; rügen; schelten; stehlen; tadeln; unterdrücken; verleumden; veruntreuen; verweisen; vorhalten; vorrücken; vorwerfen; wegholen; wegnehmen; wegschnappen; widerrufen; zurechtweisen; zurücknehmen
résilier abbestellen; absagen; annulieren; aufheben; einstellen; rückgängig machen; stornieren; streichen abbestellen; abbrechen; ablehnen; absagen; abschlagen; aufheben; aufhören; auflösen; ausschlagen; beenden; beschließen; enden; fertigbringen; fertigkriegen; fertigmachen; fertigstellen; halten; schließen; vollenden; zurückweisen
révoquer abbestellen; absagen; annulieren; aufheben; einstellen; rückgängig machen; stornieren; streichen aus der Fassung bringen; bestürzen; entheben; entsetzen; sich zurückziehen; verwirren; widerrufen; zurücknehmen; zurückrufen; zurückziehen
rôder herumirren; herumreisen; herumschlendern; herumspazieren; herumwandeln; irren; schwalken; schweifen; sichherumtreiben; streichen; streifen; streunen; trampen; umherschweifen; wandern herumgehen; herumstreifen; herumstreunen; nicht mehr den richtigen Weg finden können; sich verlauft haben; spuken; streunen; umherschweifen
saucer kalken; streichen; tünchen
se cliver bersten; durchhauen; durchschneiden; schlagen; spalten; spleißen; splissen; streichen
se fendiller bersten; durchhauen; durchschneiden; schlagen; spalten; spleißen; splissen; streichen spleißen; splissen; zerhacken
se fendre bersten; durchhauen; durchschneiden; schlagen; spalten; spleißen; splissen; streichen bersten; eine Schiene anbringen; explodieren; platzen; schienen; spleißen; splissen; springen; zerhacken; zerspringen
supprimer abbestellen; absagen; annulieren; aufheben; einstellen; rückgängig machen; stornieren; streichen Sodbrennen haben; abmachen; abschaffen; abschreiben; abstellen; annullieren; aufdecken; aufheben; auflösen; ausrangieren; entfernen; erledigen; ermorden; fertig bringen; fertigmachen; ganz kaputt und auseinander holen; liquidieren; löschen; töten; umbringen; widerrufen
suspendre abbestellen; absagen; annulieren; aufheben; einstellen; rückgängig machen; stornieren; streichen abbrechen; anhalten; aufbinden; aufhängen; aufhören; aufknöpfen; aufknüpfen; beenden; beschließen; enden; fertigbringen; fertigkriegen; fertigmachen; fertigstellen; halten; hängen; schließen; stilllegen; suspendieren; vollenden; zeitweilig aufheben; zeitweilig sperren
trancher bersten; durchhauen; durchschneiden; schlagen; spalten; spleißen; splissen; streichen abhauen; abhouwen; durchschneiden; kappen; teilen; tranchieren; vorschneiden
vagabonder herumirren; herumreisen; herumschlendern; herumspazieren; herumwandeln; irren; schwalken; schweifen; sichherumtreiben; streichen; streifen; streunen; trampen; umherschweifen; wandern herumgehen; herumirren; herumlaufen; herumreisen; herumschlendern; herumstreifen; herumstreunen; irren; nicht mehr den richtigen Weg finden können; reisen; schweifen; sich verlauft haben; streunen; umherreisen; umherschweifen
vaguer herumirren; herumreisen; herumschlendern; herumspazieren; herumwandeln; irren; schwalken; schweifen; sichherumtreiben; streichen; streifen; streunen; trampen; umherschweifen; wandern fehlgehen; herumgehen; herumreisen; nicht mehr den richtigen Weg finden können; reisen; sich irren; sich verlauft haben; umherreisen
vernir anstreichen; bemalen; färben; lackieren; malen; streichen firnissen; färben; glacieren; glasieren; glänzend machen; lackieren

Synoniemen voor "streichen":


Wiktionary: streichen

streichen
verb
  1. Farbe mit einem Pinsel auf einen Untergrund auftragen (Hilfsverb haben)
  2. eine Brotscheibe mit Belag versehen (Hilfsverb haben)
  3. einen Text durch Striche als ungültig kennzeichnen (Hilfsverb haben)
streichen
Cross Translation:
FromToVia
streichen se désabonner; résilier; annuler; mettre fin cancel — invalidate, annul
streichen supprimer delete — to remove
streichen mettre fin kill — render void
streichen peindre; peinturer paint — apply paint to
streichen biffer strike — to delete
streichen caresser stroke — to move one's hand or an object over the surface of
streichen peindre verven — met verf bestrijken

Verwante vertalingen van Strich