Duits

Uitgebreide vertaling voor beenden (Duits) in het Frans

beenden:

beenden werkwoord (beende, beendest, beendet, beendete, beendetet, beendet)

  1. beenden (enden; aufhören; halten; )
    finir; arrêter; terminer; cesser; mettre fin à; conclure; se terminer; suspendre; achever; en finir; résilier; mettre au point; couper; parvenir à enlever; casser; stopper; parachever; interrompre; prendre fin; tenir levé; limiter; délimiter; s'achever
    • finir werkwoord (finis, finit, finissons, finissez, )
    • arrêter werkwoord (arrête, arrêtes, arrêtons, arrêtez, )
    • terminer werkwoord (termine, termines, terminons, terminez, )
    • cesser werkwoord (cesse, cesses, cessons, cessez, )
    • mettre fin à werkwoord
    • conclure werkwoord (conclus, conclut, concluons, concluez, )
    • se terminer werkwoord
    • suspendre werkwoord (suspends, suspend, suspendons, suspendez, )
    • achever werkwoord (achève, achèves, achevons, achevez, )
    • en finir werkwoord
    • résilier werkwoord (résilie, résilies, résilions, résiliez, )
    • mettre au point werkwoord
    • couper werkwoord (coupe, coupes, coupons, coupez, )
    • casser werkwoord (casse, casses, cassons, cassez, )
    • stopper werkwoord (stoppe, stoppes, stoppons, stoppez, )
    • parachever werkwoord (parachève, parachèves, parachevons, parachevez, )
    • interrompre werkwoord (interromps, interrompt, interrompons, interrompez, )
    • prendre fin werkwoord
    • tenir levé werkwoord
    • limiter werkwoord (limite, limites, limitons, limitez, )
    • délimiter werkwoord (délimite, délimites, délimitons, délimitez, )
    • s'achever werkwoord
  2. beenden (aufhören; enden)
    arriver; achever; franchir la ligne d'arrivée
    • arriver werkwoord (arrive, arrives, arrivons, arrivez, )
    • achever werkwoord (achève, achèves, achevons, achevez, )
  3. beenden (auflösen; abbrechen; entbinden; )
    rompre; déroger; interrompre; briser; transgresser
    • rompre werkwoord (romps, romp, rompons, rompez, )
    • déroger werkwoord
    • interrompre werkwoord (interromps, interrompt, interrompons, interrompez, )
    • briser werkwoord (brise, brises, brisons, brisez, )
    • transgresser werkwoord (transgresse, transgresses, transgressons, transgressez, )
  4. beenden (abschließen)
    clôturer; conclure; terminer; clore; fermer; barrer; boucher; verrouiller
    • clôturer werkwoord (clôture, clôtures, clôturons, clôturez, )
    • conclure werkwoord (conclus, conclut, concluons, concluez, )
    • terminer werkwoord (termine, termines, terminons, terminez, )
    • clore werkwoord (clos, clot, closent, clorai, )
    • fermer werkwoord (ferme, fermes, fermons, fermez, )
    • barrer werkwoord (barre, barres, barrons, barrez, )
    • boucher werkwoord (bouche, bouches, bouchons, bouchez, )
    • verrouiller werkwoord (verrouille, verrouilles, verrouillons, verrouillez, )
  5. beenden (beschließen; entscheiden; vereinbaren; )
    décider; conclure; finir; arrêter; terminer; mettre fin à; stopper; prendre fin
    • décider werkwoord (décide, décides, décidons, décidez, )
    • conclure werkwoord (conclus, conclut, concluons, concluez, )
    • finir werkwoord (finis, finit, finissons, finissez, )
    • arrêter werkwoord (arrête, arrêtes, arrêtons, arrêtez, )
    • terminer werkwoord (termine, termines, terminons, terminez, )
    • mettre fin à werkwoord
    • stopper werkwoord (stoppe, stoppes, stoppons, stoppez, )
    • prendre fin werkwoord
  6. beenden (vervollständigen; komplettieren; vollenden; )
    compléter; finir; perfectionner; rendre complet; achever; supplémenter; parfaire; améliorer
    • compléter werkwoord (complète, complètes, complétons, complétez, )
    • finir werkwoord (finis, finit, finissons, finissez, )
    • perfectionner werkwoord (perfectionne, perfectionnes, perfectionnons, perfectionnez, )
    • rendre complet werkwoord
    • achever werkwoord (achève, achèves, achevons, achevez, )
    • supplémenter werkwoord (supplémente, supplémentes, supplémentons, supplémentez, )
    • parfaire werkwoord (parfais, parfait, parfaisons, parfaites, )
    • améliorer werkwoord (améliore, améliores, améliorons, améliorez, )
  7. beenden
    finir; parvenir; jouir
    • finir werkwoord (finis, finit, finissons, finissez, )
    • parvenir werkwoord (parviens, parvient, parvenons, parvenez, )
    • jouir werkwoord (jouis, jouit, jouissons, jouissez, )
  8. beenden
    arrêter
    • arrêter werkwoord (arrête, arrêtes, arrêtons, arrêtez, )
  9. beenden
    quitter
    • quitter werkwoord (quitte, quittes, quittons, quittez, )
  10. beenden
    terminer; fermer
    • terminer werkwoord (termine, termines, terminons, terminez, )
    • fermer werkwoord (ferme, fermes, fermons, fermez, )
  11. beenden
    terminer
    • terminer werkwoord (termine, termines, terminons, terminez, )
  12. beenden (abstoppen; sstoppen)
    stopper; faire halte
    • stopper werkwoord (stoppe, stoppes, stoppons, stoppez, )
    • faire halte werkwoord
  13. beenden (zuendespielen; fertigstellen; erledigen; )
    réussir; parvenir; réussir à faire; achever; réussir à achever; finir
    • réussir werkwoord (réussis, réussit, réussissons, réussissez, )
    • parvenir werkwoord (parviens, parvient, parvenons, parvenez, )
    • réussir à faire werkwoord
    • achever werkwoord (achève, achèves, achevons, achevez, )
    • finir werkwoord (finis, finit, finissons, finissez, )

Conjugations for beenden:

Präsens
  1. beende
  2. beendest
  3. beendet
  4. beenden
  5. beendet
  6. beenden
Imperfekt
  1. beendete
  2. beendetest
  3. beendete
  4. beendeten
  5. beendetet
  6. beendeten
Perfekt
  1. habe beendet
  2. hast beendet
  3. hat beendet
  4. haben beendet
  5. habt beendet
  6. haben beendet
1. Konjunktiv [1]
  1. beende
  2. beendest
  3. beende
  4. beenden
  5. beendet
  6. beenden
2. Konjunktiv
  1. beendete
  2. beendetest
  3. beendete
  4. beendeten
  5. beendetet
  6. beendeten
Futur 1
  1. werde beenden
  2. wirst beenden
  3. wird beenden
  4. werden beenden
  5. werdet beenden
  6. werden beenden
1. Konjunktiv [2]
  1. würde beenden
  2. würdest beenden
  3. würde beenden
  4. würden beenden
  5. würdet beenden
  6. würden beenden
Diverses
  1. beend!
  2. beendet!
  3. beenden Sie!
  4. beendet
  5. beendend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor beenden:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
arriver Stattfinden
arrêter Verschweigen; stil halten
boucher Fleischer; Fleischhauer; Metzger; Schlachter
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
achever abbrechen; aufbessern; aufhören; ausbauen; ausbessern; beenden; berichtigen; beschließen; enden; ergänzen; erledigen; fertigbringen; fertigkriegen; fertigmachen; fertigstellen; halten; komplettieren; perfektionieren; schließen; vervollkommnen; vervollständigen; vollbringen; vollenden; zuendespielen abmachen; abrechnen; abschreiben; abtreten; austragen; austrinken; erledigen; fertig bringen; in Ordnung bringen; klären; komplettieren; leer trinken; leeren; tilgen; vervollständigen; zahlen; zu Ende schreiben; zu Ende spielen
améliorer aufbessern; ausbauen; ausbessern; beenden; berichtigen; ergänzen; fertigbringen; fertigmachen; fertigstellen; komplettieren; perfektionieren; vervollkommnen; vervollständigen; vollenden abhelfen; abnehmen; abräumen; aufbessern; aufholen; ausbauen; ausbessern; berichtigen; besser werden; bessern; entfernen; entnehmen; ergänzen; erneuern; etwas vollkommen machen; fortnehmen; korrigieren; perfektionieren; renovieren; verbessern; veredeln; verfeinern; vervollkommnen; vorausbringen; wegholen; wegnehmen
arriver aufhören; beenden; enden ablaufen; angelangen; ankommen; ankündigen; annoncieren; ansagen; arrivieren; aufsteigen; bewirken; bezwingen; durchsetzen; ein Gefühl kriegen; einlaufen; eintreffen; erscheinen; fertigbringen; geraten; geschehen; heraneilen; herüberwehen; hingeraten; hinkommen; hinkriegen; hinüberwehen; kommen; kundgeben; melden; passieren; schaffen; schnell kommen; sich ereignen; steigen; unterwerfen; vergehen; verstreichen; vollbringen; vollführen; vorbei gehen; vorbeiziehen; zähmen
arrêter abbrechen; abmachen; anhalten; aufhören; beenden; beschließen; bestimmen; enden; entscheiden; fertigbringen; fertigkriegen; fertigmachen; fertigstellen; festlegen; festsetzen; halten; schließen; vereinbaren; vollenden Blut stillen; Gespräch beenden; abhalten; ablassen; absetzen; abstellen; anhalten; aufhalten; aufhören; auflegen; ausmachen; ausschalten; ausscheiden; behindern; bremsen; einsperren; entgegenarbeiten; entgegenwirken; erfassen; ergreifen; etwas aufgeben; fassen; fesseln; festnehmen; greifen; hemmen; herunterfahren; hindern; hinhalten; hintertreiben; konterkarieren; stehenbleiben; stillen; stillsetzen; stillstehen; stocken; stoppen; verhaften; verspäten; verzichten; verzögern; zum Stillstand bringen; zum Stillstand kommen; zurückhalten; zurücktreten
barrer abschließen; beenden abgrenzen; absperren; abstecken; abzäunen; auslöschen; begrenzen; behindern; blockieren; einhegen; einschränken; einzäunen; entgegenarbeiten; entgegenwirken; festlegen; gegen den Wind einfahren; hintertreiben; konterkarieren; lavieren; neppen; prellen; sperren; streichen; stricheln; trassieren; umzäunen; verbarrikadieren; verrammeln; versperren; verstellen; zusperren; übervorteilen
boucher abschließen; beenden Löcher stopfen; abdichten; dichten; flicken; isolieren; korken; schließen; stopfen; verkorken
briser abbrechen; abreißen; anbrechen; aufdröseln; aufknoten; aufknöpfen; auflösen; aufmachen; auseinanderfasern; ausfasern; ausfransen; ausfädeln; beenden; brechen; entbinden; entfesseln; entknoten; entkoppeln; enträtseln; entwirren; freilassen; lösen; scheiden; trennen; unterbrechen; zerbrechen; zerlegen; zerreißen abbrechen; abknacken; aufbrechen; beeinträchtigen; bersten; beschädigen; brechen; einschlagen; entweihen; entzwei gehen; entzweireißen; ganz kaputt und auseinander holen; in Stücke brechen; kaputtmachen; kaputtschlagen; knacken; knicken; platzen; sabotieren; verderben; verpesten; verseuchen; vorsätzlich kaputtmachen; zerbrechen; zerschlagen; zerschmeissen; zerschmettern; zerspringen; zerstören; zertrümmern
casser abbrechen; aufhören; beenden; beschließen; enden; fertigbringen; fertigkriegen; fertigmachen; fertigstellen; halten; schließen; vollenden abbrechen; abknacken; aufbrechen; beeinträchtigen; bersten; beschädigen; brechen; einschlagen; entweihen; entzwei gehen; entzweigehen; entzweireißen; ganz kaputt und auseinander holen; in Stücke brechen; kaputtmachen; kaputtschlagen; knacken; knicken; platzen; verderben; verpesten; verschrotten; verseuchen; zerbrechen; zerfallen; zerschlagen; zerschmeissen; zerschmettern; zerspringen; zertrümmern
cesser abbrechen; aufhören; beenden; beschließen; enden; fertigbringen; fertigkriegen; fertigmachen; fertigstellen; halten; schließen; vollenden anhalten; aufhalten; aufhören; ausscheiden; bremsen; etwas aufgeben; hemmen; hinhalten; stocken; stoppen; verspäten; verzichten; verzögern; zurücktreten
clore abschließen; beenden abdichten; abgrenzen; abschliessen; absperren; abstecken; abzäunen; einhegen; isolieren; schließen; sperren; umzäunen; verrammeln; verriegeln; verschließen; versperren; zubinden; zudrehen; zumachen; zuschliessen; zusperren
clôturer abschließen; beenden abdecken; abgrenzen; abschirmen; absperren; abstecken; abzäunen; begrenzen; beschneiden; beschränken; eindämmen; einhegen; einschränken; einsäumen; einzäunen; festlegen; limitieren; neppen; prellen; trassieren; umzäunen; übervorteilen
compléter aufbessern; ausbauen; ausbessern; beenden; berichtigen; ergänzen; fertigbringen; fertigmachen; fertigstellen; komplettieren; perfektionieren; vervollkommnen; vervollständigen; vollenden abmachen; erledigen; fertig bringen; komplettieren; vervollkommnen; vervollständigen
conclure abbrechen; abmachen; abschließen; anhalten; aufhören; beenden; beschließen; bestimmen; enden; entscheiden; fertigbringen; fertigkriegen; fertigmachen; fertigstellen; festlegen; festsetzen; halten; schließen; vereinbaren; vollenden ableiten; abmachen; entnehmen; erledigen; fertig bringen; folgern; komplettieren; konkludieren; schließen; schlußfolgern; vervollständigen
couper abbrechen; aufhören; beenden; beschließen; enden; fertigbringen; fertigkriegen; fertigmachen; fertigstellen; halten; schließen; vollenden Trumpf spielen; abbrechen; abhauen; abhouwen; abkoppeln; abkürzen; abreißen; abschneiden; absetzen; abstellen; abtrumpfen; aufschneiden; ausdünnen; ausmachen; ausschalten; ausschneiden; bersten; beschneiden; durchhauen; durchschneiden; einschneiden; entkoppeln; entwalden; ganz kaputt und auseinander holen; hacken; in Stücke hacken; kappen; kleinmachen; knipsen; kürzen; loskoppeln; losreißen; losschneiden; nach Maß schneiden; scheiden; schlagen; schneiden; schnitzen; spalten; spleißen; splissen; strecken; streichen; stutzen; teilen; trennen; verdünnen; verlängern; wegreißen; wegschneiden; zerlegen; zerreißen; zuschneiden; übertrumpfen
décider abmachen; anhalten; aufhören; beenden; beschließen; bestimmen; enden; entscheiden; festlegen; festsetzen; halten; schließen; vereinbaren
délimiter abbrechen; aufhören; beenden; beschließen; enden; fertigbringen; fertigkriegen; fertigmachen; fertigstellen; halten; schließen; vollenden abgrenzen; absperren; abzäunen; begrenzen; beschneiden; beschreiben; beschränken; bestimmen; definieren; eindeichen; eindämmen; einschränken; einsäumen; festlegen; festsetzen; limitieren; näher beschreiben; näher umschreiben; umzäunen
déroger abbrechen; abreißen; anbrechen; aufdröseln; aufknoten; aufknöpfen; auflösen; aufmachen; auseinanderfasern; ausfasern; ausfransen; ausfädeln; beenden; brechen; entbinden; entfesseln; entknoten; entkoppeln; enträtseln; entwirren; freilassen; lösen; scheiden; trennen; unterbrechen; zerbrechen; zerlegen; zerreißen
en finir abbrechen; aufhören; beenden; beschließen; enden; fertigbringen; fertigkriegen; fertigmachen; fertigstellen; halten; schließen; vollenden abmachen; erledigen; fertig bringen
faire halte abstoppen; beenden; sstoppen Einhalt gebieten; anhalten; einstellen; stagnieren; stehenbleiben; stoppen; stutzen
fermer abschließen; beenden abdichten; abgrenzen; abschliessen; absperren; abstecken; abzäunen; annullieren; aufheben; begrenzen; einhegen; einzäunen; festlegen; isolieren; neppen; prellen; schließen; sperren; trassieren; umzäunen; verrammeln; verriegeln; verschließen; versperren; widerrufen; zubinden; zudrehen; zumachen; zuschliessen; zusperren; übervorteilen
finir abbrechen; abmachen; anhalten; aufbessern; aufhören; ausbauen; ausbessern; beenden; berichtigen; beschließen; bestimmen; enden; entscheiden; ergänzen; erledigen; fertigbringen; fertigkriegen; fertigmachen; fertigstellen; festlegen; festsetzen; halten; komplettieren; perfektionieren; schließen; vereinbaren; vervollkommnen; vervollständigen; vollbringen; vollenden; zuendespielen ablaufen; abmachen; aufessen; aufzehren; ausbekommen; ausheben; auskriegen; ausleeren; ausräumen; ausspielen; austragen; austrinken; benutzen; die Freundschaft beenden; enden; entleeren; ergehen; erledigen; essen; fertig bringen; herausnehmen; in Ordnung bringen; in die Brüche gehen; klären; komplettieren; konsumieren; leer trinken; leeren; speisen; verbrauchen; vergehen; verspeisen; verstreichen; vervollständigen; verzehren; vorbei gehen; zu Ende laufen; zu Ende spielen
franchir la ligne d'arrivée aufhören; beenden; enden
interrompre abbrechen; abreißen; anbrechen; aufdröseln; aufhören; aufknoten; aufknöpfen; auflösen; aufmachen; auseinanderfasern; ausfasern; ausfransen; ausfädeln; beenden; beschließen; brechen; enden; entbinden; entfesseln; entknoten; entkoppeln; enträtseln; entwirren; fertigbringen; fertigkriegen; fertigmachen; fertigstellen; freilassen; halten; lösen; scheiden; schließen; trennen; unterbrechen; vollenden; zerbrechen; zerlegen; zerreißen anhalten; beeinträchtigen; hindern; ins Wort fallen; stören; unterbrechen; verstimmen
jouir beenden amüsieren; belustigen; ergötzen; genießen; schleckern; schlemmen; schmausen; sich vergnügen; unterhalten
limiter abbrechen; aufhören; beenden; beschließen; enden; fertigbringen; fertigkriegen; fertigmachen; fertigstellen; halten; schließen; vollenden abgrenzen; absperren; abzäunen; begrenzen; beschneiden; beschränken; eindämmen; einschränken; einsäumen; limitieren; umzäunen
mettre au point abbrechen; aufhören; beenden; beschließen; enden; fertigbringen; fertigkriegen; fertigmachen; fertigstellen; halten; schließen; vollenden abmachen; abstimmen; anpassen; anprobieren; ausbessern; deichseln; einstellen; erledigen; erneuern; fertig bringen; fixen; flicken; gleichrichten; gleichschalten; gutmachen; hinkriegen; innovieren; montieren; reparieren; restaurieren; scharf stellen; wiederaufbauen; wiedereinsetzen; wiederherstellen
mettre fin à abbrechen; abmachen; anhalten; aufhören; beenden; beschließen; bestimmen; enden; entscheiden; fertigbringen; fertigkriegen; fertigmachen; fertigstellen; festlegen; festsetzen; halten; schließen; vereinbaren; vollenden abmachen; erledigen; fertig bringen
parachever abbrechen; aufhören; beenden; beschließen; enden; fertigbringen; fertigkriegen; fertigmachen; fertigstellen; halten; schließen; vollenden abmachen; aufrücken; befördert werden; erledigen; fertig bringen; frisieren; retuschieren
parfaire aufbessern; ausbauen; ausbessern; beenden; berichtigen; ergänzen; fertigbringen; fertigmachen; fertigstellen; komplettieren; perfektionieren; vervollkommnen; vervollständigen; vollenden abmachen; erledigen; etwas vollkommen machen; fertig bringen; perfektionieren
parvenir beenden; erledigen; fertigbringen; fertigmachen; fertigstellen; vollbringen; vollenden; zuendespielen Erfolg haben; ablaufen; abspritzen; bewirken; durchsetzen; ejakulieren; erfolgreich sein; fertigbringen; hinkriegen; schaffen; vergehen; verstreichen; vollbringen; vollführen; vorbei gehen
parvenir à enlever abbrechen; aufhören; beenden; beschließen; enden; fertigbringen; fertigkriegen; fertigmachen; fertigstellen; halten; schließen; vollenden
perfectionner aufbessern; ausbauen; ausbessern; beenden; berichtigen; ergänzen; fertigbringen; fertigmachen; fertigstellen; komplettieren; perfektionieren; vervollkommnen; vervollständigen; vollenden abhelfen; aufbessern; ausbauen; ausbessern; berichtigen; bessern; ergänzen; ermorden; erneuern; etwas vollkommen machen; korrigieren; perfektionieren; renovieren; umbringen; verbessern; veredeln; verfeinern; verhunzen; vervollkommnen
prendre fin abbrechen; abmachen; anhalten; aufhören; beenden; beschließen; bestimmen; enden; entscheiden; fertigbringen; fertigkriegen; fertigmachen; fertigstellen; festlegen; festsetzen; halten; schließen; vereinbaren; vollenden ablaufen; abmachen; die Freundschaft beenden; enden; erledigen; fertig bringen; in die Brüche gehen; vergehen; verstreichen; vorbei gehen

Synoniemen voor "beenden":


Wiktionary: beenden

beenden
  1. (transitiv) mit etwas aufhören, etwas zum Abschluss bringen, eine Tätigkeit einstellen
beenden
Cross Translation:
FromToVia
beenden clore; mettre fin à; terminer; conclure; finir close — put an end to
beenden terminer; accomplir complete — to finish
beenden conclure conclude — to end
beenden finir; terminer end — transitive: finish, terminate (something)
beenden achever; finir finish — to complete
beenden arrêter stop — cause (something) to come to an end
beenden finir; achever voltooien — ten einde brengen
beenden arranger; régler bijleggen — meningsverschil of ruzie oplossen.
beenden finir; terminer beëindigen — tot een einde brengen

Beenden:

Beenden [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Beenden (Beendigen)
    la cessation
  2. Beenden (Abkriegen)
    le complètement; l'achèvement

Beenden werkwoord

  1. Beenden
    Arrêter

Vertaal Matrix voor Beenden:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
achèvement Abkriegen; Beenden Abbauen; Abschluß; Abschreiben; Absolvieren; Aufhören; Ausscheiden; Beendigung; Beendung; Ende; Ergebnis; Ergänzung; Fertigstellung; Feststellung; Folgerung; Konklusion; Nachtrag; Schlachten; Schluß; Schlußbetrachtung; Schlußfolgerung; Vollenden; Vollendung
cessation Beenden; Beendigen Abschluß; Beendigung; Beendung; Ende; Sperrung; Stagnation; Stauung
complètement Abkriegen; Beenden
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Arrêter Beenden Herunterfahren
raccrocher Anruf beenden; Beenden
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
Fin de l'appel Anruf beenden; Beenden
Quitter Beenden
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
complètement absolut; ganz; gesamt; gänzlich; integral; komplett; total; unbedingt; vollkommen; vollständig; vollzählig; völlig

Verwante vertalingen van beenden