Home ->Woordenboeken ->Duits/Frans ->Zoek: gesetzt

Duitse en Franse zoekresultaten voor: gesetzt

Overzicht
Duits naar Frans:   Meer gegevens...
  1. setzen:
  2. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor gesetzt (Duits) in het Frans

setzen:

setzen werkwoord (setze, setzt, setzte, setztet, gesetzt)

  1. setzen (ablegen; legen; einstellen; )
    mettre; placer; déposer; poser; coucher; situer; stationner; planter
    • mettre werkwoord (mets, met, mettons, mettez, )
    • placer werkwoord (place, places, plaçons, placez, )
    • déposer werkwoord (dépose, déposes, déposons, déposez, )
    • poser werkwoord (pose, poses, posons, posez, )
    • coucher werkwoord (couche, couches, couchons, couchez, )
    • situer werkwoord
    • stationner werkwoord (stationne, stationnes, stationnons, stationnez, )
    • planter werkwoord (plante, plantes, plantons, plantez, )
  2. setzen (sich hinsetzen; Platz nehmen)
    se placer; prendre place; s'asseoir
  3. setzen (aufbauen; bauen; konstruieren; )
    construire; bâtir; dresser; ériger; édifier
    • construire werkwoord (construis, construit, construisons, construisez, )
    • bâtir werkwoord (bâtis, bâtit, bâtissons, bâtissez, )
    • dresser werkwoord (dresse, dresses, dressons, dressez, )
    • ériger werkwoord (érige, ériges, érigeons, érigez, )
    • édifier werkwoord (édifie, édifies, édifions, édifiez, )
  4. setzen (rücken; versetzen; verschieben; )
    déplacer; repousser; pousser
    • déplacer werkwoord (déplace, déplaces, déplaçons, déplacez, )
    • repousser werkwoord (repousse, repousses, repoussons, repoussez, )
    • pousser werkwoord (pousse, pousses, poussons, poussez, )
  5. setzen (abrutschen; senken; einsacken; )
    baisser; tomber; diminuer; couler; décroître; se plonger; sombrer; s'écrouler; s'affaisser; s'effoncer
    • baisser werkwoord (baisse, baisses, baissons, baissez, )
    • tomber werkwoord (tombe, tombes, tombons, tombez, )
    • diminuer werkwoord (diminue, diminues, diminuons, diminuez, )
    • couler werkwoord (coule, coules, coulons, coulez, )
    • décroître werkwoord (décroîs, décroît, décroîssons, décroîssez, )
    • se plonger werkwoord
    • sombrer werkwoord (sombre, sombres, sombrons, sombrez, )
    • s'écrouler werkwoord
    • s'affaisser werkwoord
    • s'effoncer werkwoord
  6. setzen (abbauen; vermindern; sinken; )
    décliner; réduire; diminuer; se restreindre; baisser; amoindrir; régresser; décroître
    • décliner werkwoord (décline, déclines, déclinons, déclinez, )
    • réduire werkwoord (réduis, réduit, réduisons, réduisez, )
    • diminuer werkwoord (diminue, diminues, diminuons, diminuez, )
    • se restreindre werkwoord
    • baisser werkwoord (baisse, baisses, baissons, baissez, )
    • amoindrir werkwoord (amoindris, amoindrit, amoindrissons, amoindrissez, )
    • régresser werkwoord (régresse, régresses, régressons, régressez, )
    • décroître werkwoord (décroîs, décroît, décroîssons, décroîssez, )
  7. setzen
    poser une pièce
  8. setzen (mit Aktien spielen; spekulieren; mutmaßen)
    soupçonner; spéculer; deviner; jouer; faire des spéculations
    • soupçonner werkwoord (soupçonne, soupçonnes, soupçonnons, soupçonnez, )
    • spéculer werkwoord (spécule, spécules, spéculons, spéculez, )
    • deviner werkwoord (devine, devines, devinons, devinez, )
    • jouer werkwoord (joue, joues, jouons, jouez, )
  9. setzen (mobilisieren; einsetzen; anfangen; )
    miser; engager; mobiliser
    • miser werkwoord (mise, mises, misons, misez, )
    • engager werkwoord (engage, engages, engageons, engagez, )
    • mobiliser werkwoord (mobilise, mobilises, mobilisons, mobilisez, )
  10. setzen (unteraus legen; stecken; legen; )
    mettre; déposer; coucher; poser; fixer; insérer; placer; installer; faire asseoir
    • mettre werkwoord (mets, met, mettons, mettez, )
    • déposer werkwoord (dépose, déposes, déposons, déposez, )
    • coucher werkwoord (couche, couches, couchons, couchez, )
    • poser werkwoord (pose, poses, posons, posez, )
    • fixer werkwoord (fixe, fixes, fixons, fixez, )
    • insérer werkwoord (insère, insères, insérons, insérez, )
    • placer werkwoord (place, places, plaçons, placez, )
    • installer werkwoord (installe, installes, installons, installez, )
    • faire asseoir werkwoord
  11. setzen (einsacken; einsinken; einpacken; )
    faire ventre; prendre du ventre; s'affaisser

Conjugations for setzen:

Präsens
  1. setze
  2. setzt
  3. setzt
  4. setzen
  5. setzt
  6. setzen
Imperfekt
  1. setzte
  2. setztest
  3. setzte
  4. setzten
  5. setztet
  6. setzten
Perfekt
  1. habe gesetzt
  2. hast gesetzt
  3. hat gesetzt
  4. haben gesetzt
  5. habt gesetzt
  6. haben gesetzt
1. Konjunktiv [1]
  1. setze
  2. setzest
  3. setze
  4. setzen
  5. setzet
  6. setzen
2. Konjunktiv
  1. setzete
  2. setzetest
  3. setzete
  4. setzeten
  5. setzetet
  6. setzeten
Futur 1
  1. werde setzen
  2. wirst setzen
  3. wird setzen
  4. werden setzen
  5. werdet setzen
  6. werden setzen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde setzen
  2. würdest setzen
  3. würde setzen
  4. würden setzen
  5. würdet setzen
  6. würden setzen
Diverses
  1. setz!
  2. setzt!
  3. setzen Sie!
  5. gesetzt
  6. setzend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor setzen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
coucher Übernachtung
couler Abfließen; Ablaufen; Wegfließen; Wegströmen
diminuer Abnutzen; Verschleißen; sich Mindern
décroître Absterben
fixer Anfügen; Anheften; Fest machen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
amoindrir abbauen; abschwächen; fallen; fortnehmen; herabmindern; herabsetzen; kürzen; mindern; nachlassen; reduzieren; schmälern; schrumpfen; schwinden; schwächen; setzen; sinken; sparen; verknappen; vermindern; verringern; versiegen; wegnehmen; zurückgehen; zusammengehen abnehmen; beschränken; die Ausgaben einschränken; einschrumpfen; einschränken; geringer werden; herabsetzen; kürzen; mindern; minimalisieren; reduzieren; schlechter werden; schrumpfen; schwinden; sich einschränken; sparsamer leben; verkleinern; vermindern; verringern; weniger werden; zurückgehen; zusammenschrumpfen
baisser abbauen; abrutschen; abschwächen; aus Zink; durchfallen; durchrasseln; einnicken; einpacken; einsacken; einschlafen; einschlummern; einsinken; einstürzen; fallen; fortnehmen; galvanisieren; herabmindern; herabsacken; herabsetzen; herunterrutschen; kürzen; mindern; nachlassen; reduzieren; sausen; schmälern; schrumpfen; schwinden; schwächen; segeln; senken; setzen; sickern; sinken; sparen; verknappen; vermindern; verringern; versenken; versiegen; versinken; verzinken; wegnehmen; zinken; zurückgehen; zusammengehen abblenden; abnehmen; beschränken; die Ausgaben einschränken; einschrumpfen; einschränken; geringer werden; herabmindern; herabsetzen; herabtragen; hinunterbringen; kürzen; mindern; niedriger machen; reduzieren; schlechter werden; schrumpfen; senken; sich einschränken; sparsamer leben; verblassen; vermindern; verringern; weniger werden; zurückgehen
bâtir aufbauen; aufführen; aufrichten; aufrücken; aufstellen; aufziehen; bauen; begründen; erbauen; errichten; etablieren; gründen; hissen; konstruieren; setzen; starten; steigen; wallen anbauen; aufbauen; aufheben; aufsetzen; aufstellen; ausbauen; bauen; bebauen; erbauen; erheben; errichten
construire aufbauen; aufführen; aufrichten; aufrücken; aufstellen; aufziehen; bauen; begründen; erbauen; errichten; etablieren; gründen; hissen; konstruieren; setzen; starten; steigen; wallen anbauen; anfertigen; anlegen; anordnen; aufbauen; aufheben; aufsetzen; aufstellen; ausbauen; ausbreiten; ausdehnen; ausrichten; ausweiten; bauen; bilden; deichseln; einrichten; entstehen; entwerfen; entwickeln; erbauen; erfinden; erheben; errichten; erschaffen; erweitern; erzeugen; expandieren; fabrizieren; formen; gestalten; herrichten; herstellen; hervorbringen; ins Leben rufen; installieren; konstruieren; kreieren; machen; organisieren; produzieren; regeln; schaffen; schöpfen; skizzieren; tun; veranstalten; verfertigen; vergrößern; zusammenschlagen
coucher ablegen; abstellen; abstreifen; anbringen; aufstellen; austreiben; beisetzen; betten; brühen; einordnen; einräumen; einrücken; einstellen; einteilen; einweisen; fügen; gruppieren; herstellen; hinlegen; hinstellen; installieren; laichen; legen; schalten; schlingen; setzen; stationieren; stecken; stellen; unteraus legen; unterbringen; vergeben; verlegen logieren; übernachten
couler abrutschen; aus Zink; durchfallen; durchrasseln; einnicken; einpacken; einsacken; einschlafen; einschlummern; einsinken; einstürzen; fallen; galvanisieren; herabsacken; herunterrutschen; sausen; segeln; senken; setzen; sickern; sinken; versenken; versinken; verzinken; zinken abfließen lassen; abrutschen; abtropfen; auslaufen lassen; auslecken; durchfallen; durchsickern; einbrechen; einsacken; einsinken; einstürzen; fallen; fliehen; fließen; flüchten; fortfließen; galvanisieren; glitschen; herauströpfeln; herunterrutschen; in Strömen nierderstürzen; laufen; lecken; schrumpfen; senken; sichsenken; sickern; sinken; strömen; triefen; tropfen; tröpfeln; umkommen; untergehen; versenken; versickern; versinken; wegfließen; zurückgehen
deviner mit Aktien spielen; mutmaßen; setzen; spekulieren Vermutung anstellen; abwägen; annehmen; anregen; ausmachen; bestimmen; durchschauen; durchsehen; erkennen; ermessen; glauben; kapieren; mutmaßen; raten; schätzen; suggerieren; taxieren; veranschlagen; vermuten; vorschlagen; zuraten; überschlagen
diminuer abbauen; abrutschen; abschwächen; aus Zink; durchfallen; durchrasseln; einnicken; einpacken; einsacken; einschlafen; einschlummern; einsinken; einstürzen; fallen; fortnehmen; galvanisieren; herabmindern; herabsacken; herabsetzen; herunterrutschen; kürzen; mindern; nachlassen; reduzieren; sausen; schmälern; schrumpfen; schwinden; schwächen; segeln; senken; setzen; sickern; sinken; sparen; verknappen; vermindern; verringern; versenken; versiegen; versinken; verzinken; wegnehmen; zinken; zurückgehen; zusammengehen abnehmen; beschränken; die Ausgaben einschränken; einkürzen; einschrumpfen; einschränken; geringer werden; herabsetzen; kürzen; kürzer machen; kürzermachen; mindern; minimalisieren; mit Masse benutzen; mässigen; reduzieren; schlechter werden; schmälern; schrumpfen; schwinden; sich einschränken; sparsamer leben; verkleinern; verknappen; verkürzen; vermindern; verringern; weniger werden; zurückfahren; zurückgehen; zurückprallen; zurückscheuen; zurückschrecken; zurückzaudern; zurückzucken; zusammenschrumpfen
dresser aufbauen; aufführen; aufrichten; aufrücken; aufstellen; aufziehen; bauen; begründen; erbauen; errichten; etablieren; gründen; hissen; konstruieren; setzen; starten; steigen; wallen abheben; abrichten; akzelerieren; angehen; anlaufen; anlegen; anordnen; ansteigen; anziehen; aufbauen; aufbrechen; aufführen; aufheben; aufrücken; aufsetzen; aufstauben; aufstehen; aufsteigen; aufstellen; aufwallen; aufwehen; aufwerfen; aufwirbeln; aufziehen; ausrichten; bauen; beauftragen; bezähmen; bändigen; davontragen; deichseln; dressieren; einläuten; einreiten; einrichten; einschnauben; einschnupfen; emporsteigen; erbauen; erden; erheben; errichten; ersteigen; etablieren; gründen; heben; heraufkommen; heraufsteigen; herauftragen; herausquellen; herrichten; hinaufbringen; hinaufführen; hinaufgehen; hinaufkommen; hinaufsteigen; hingeben; hissen; hochkrempeln; hochsteigen; hochziehen; im Anziehen steigen; installieren; organisieren; regeln; sich erheben; sichheben; sprudeln; starten; steigen; steigern; stiften; veranstalten; verkehren; verwirken; wallen; widmen; zähmen; übertragen
décliner abbauen; abschwächen; fallen; fortnehmen; herabmindern; herabsetzen; kürzen; mindern; nachlassen; reduzieren; schmälern; schrumpfen; schwinden; schwächen; setzen; sinken; sparen; verknappen; vermindern; verringern; versiegen; wegnehmen; zurückgehen; zusammengehen ablehnen; abstoßen; abwandeln; abweisen; abändern; beugen; deklinieren; geringer werden; konjugieren; schlechter werden; verbeugen; verblassen; vermindern; verringern; weigern; weniger werden; zurückweisen
décroître abbauen; abrutschen; abschwächen; aus Zink; durchfallen; durchrasseln; einnicken; einpacken; einsacken; einschlafen; einschlummern; einsinken; einstürzen; fallen; fortnehmen; galvanisieren; herabmindern; herabsacken; herabsetzen; herunterrutschen; kürzen; mindern; nachlassen; reduzieren; sausen; schmälern; schrumpfen; schwinden; schwächen; segeln; senken; setzen; sickern; sinken; sparen; verknappen; vermindern; verringern; versenken; versiegen; versinken; verzinken; wegnehmen; zinken; zurückgehen; zusammengehen abnehmen; beschränken; einschrumpfen; einschränken; geringer werden; herabsetzen; kürzen; mindern; minimalisieren; reduzieren; schlechter werden; schrumpfen; schwinden; verkleinern; vermindern; verringern; weniger werden; zurückfahren; zurückgehen; zurückprallen; zurückscheuen; zurückschrecken; zurückzaudern; zurückzucken; zusammenschrumpfen
déplacer aufrücken; einrücken; rücken; setzen; sichversetzen; umstellen; verlegen; verrücken; verschieben; versetzen; verstellen; zur Seite rücken; zusammenrücken befördern; bewegen; den Standort verändern; etwas umstellen; transponieren; transportieren; umsetzen; umstellen; verlegen; verrücken; verschieben; verschleppen; versetzen; verstellen; wegbewegen; zur Seite rücken; überführen; übertragen
déposer ablegen; abstellen; abstreifen; anbringen; aufstellen; austreiben; beisetzen; betten; brühen; einordnen; einräumen; einrücken; einstellen; einteilen; einweisen; fügen; gruppieren; herstellen; hinlegen; hinstellen; installieren; laichen; legen; schalten; schlingen; setzen; stationieren; stecken; stellen; unteraus legen; unterbringen; vergeben; verlegen ablagern; ablegen; abschicken; aufbewahren; aufheben; aufstellen; aus der Fassung bringen; aushändigen; ausliefern; bergen; bestürzen; bewahren; darreichen; deponieren; einsetzen; entheben; entsetzen; etwas hinlegen; herüberreichen; hinhalten; hinlegen; hinterlegen; hinüberreichen; installieren; kaitulieren; lagern; legen; niederlegen; plazieren; postieren; reichen; senden; stellen; stürzen; unterbringen; verschicken; verwirren; wegbergen; übergeben
engager anfangen; bieten; einführen; einlassen; einlegen; einsetzen; hantieren; mobilisieren; mobilmachen; setzen akzeptieren; anfangen; anheben; anheuern; anknöpfen; annehmen; anrufen; anstellen; anwenden; anwerben; anziehen; aufnehmen; beginnen; benennen; benutzen; einladen; einrufen; einsetzen; einstellen; empfangen; engagieren; ernennen; gebrauchen; handhaben; hantieren; herbeirufen; hinnehmen; hinzuziehen; in Empfang nehmen; pfänden; rekrutieren; rufen; starten; verwenden; von sich treten; wegtreten; werben; zuziehen
faire asseoir ablegen; abstellen; anbringen; aufstellen; betten; brühen; einordnen; einräumen; einrücken; einstellen; einteilen; einweisen; fügen; gruppieren; hinlegen; hinstellen; installieren; laichen; legen; schalten; schlingen; setzen; stationieren; stecken; stellen; unteraus legen; unterbringen; vergeben; verlegen
faire des spéculations mit Aktien spielen; mutmaßen; setzen; spekulieren es wagen; ich nehme ein Risiko; wetten
faire ventre ausbeuteln; auseinandergehen; einpacken; einsacken; einsinken; prolabieren; setzen; sichsenken; vorfallen auswandern; ausweichen; emigrieren; fliehen
fixer ablegen; abstellen; anbringen; aufstellen; betten; brühen; einordnen; einräumen; einrücken; einstellen; einteilen; einweisen; fügen; gruppieren; hinlegen; hinstellen; installieren; laichen; legen; schalten; schlingen; setzen; stationieren; stecken; stellen; unteraus legen; unterbringen; vergeben; verlegen abwägen; an einander befestigen; anbinden; anblicken; andrehen; anhaken; anheften; anhängen; anketten; ankleben; ankoppeln; ankuppeln; anlegen; anregen; anschauen; anschnallen; anschrauben; ansehen; anziehen; aufkleben; ausmachen; befestigen; beglaubigen; begucken; beobachten; besehen; bestimmen; betrachten; beäugen; binden; den Mund verbieten; dokumentieren; einsperren; ermessen; erpressen; fesseln; festbinden; festdrehen; festhaken; festhalten; festheften; festkleben; festlegen; festmachen; festschnallen; festschrauben; festzurren; gaffen; gucken; haken; heften; hinblicken; klammern; knebeln; koppeln; kuppeln; raten; schauen; schnüren; schätzen; suggerieren; taxieren; verankern; veranschlagen; vorschlagen; zubinden; zuraten; zurren; zuschnallen; zusehen; überschlagen
installer ablegen; abstellen; anbringen; aufstellen; betten; brühen; einordnen; einräumen; einrücken; einstellen; einteilen; einweisen; fügen; gruppieren; hinlegen; hinstellen; installieren; laichen; legen; schalten; schlingen; setzen; stationieren; stecken; stellen; unteraus legen; unterbringen; vergeben; verlegen ablagern; ablegen; anbinden; anheften; anlegen; aufbauen; aufbewahren; aufheben; aufstellen; ausstatten; bauen; befestigen; beglaubigen; bergen; bewahren; deponieren; einordnen; einrichten; einräumen; einsegnen; einsetzen; erbauen; errichten; festhaken; festheften; festlegen; festmachen; heften; hinlegen

Synoniemen voor "setzen":


Wiktionary: setzen

setzen
verb
  1. jemanden oder etwas in eine sitzende Position bringen
  2. (reflexiv) sich selbst in eine sitzende Position bringen
  3. Buchstaben, Zeichen, Wort, Spielkarten, Spielfiguren, Geldbetrag und dergleichen positionieren
  4. aus beweglichen Lettern eine Druckvorlage erstellen
  5. Spielsteine oder -figuren auf dem Brett positionieren
  6. in einem Spiel oder bei einer Wette seinen Einsatz machen
  7. junge Pflanzen, Stecklinge in Erde oder anderes Substrat pflanzen
  8. Zoologie: gebären bei Tieren
setzen
verb
  1. mettre une chose sur une autre, soit pour qu’elle y demeure adhérente, être pour qu’elle y laisser une empreinte, soit simplement pour qu’elle y toucher.
  2. mettre quelqu’un sur un siège ou sur quelque chose qui tenir lieu de siège.
  3. S’asseoir
  4. former un tout de l’assemblage de plusieurs parties, parler des choses physiques et des choses morales.
  5. Placer une personne, ou un animal, ou une chose dans un lieu déterminé. (Sens général).
  6. Placer, dans un certain rapport de position, un être animé avec un autre, ou une chose avec une autre, ou un être animé avec une chose.
  7. Traductions à trier suivant le sens
  8. placer, mettre sur quelque chose.
  9. S'installer à une place choisie ou dédiée.
  10. Poser de nouveau une chose
noun
  1. mise (f)
  2. (term, Jeu de Cartes) (vieilli) coup où l’on risquer tout l’argent qu’on a devant soi.
Cross Translation:
FromToVia
• setzen → placer; mettre; poser ↔ put — to place something somewhere
• setzen → poser ↔ set — to put something down
• setzen → asseoir ↔ sit — move oneself into such a position
• setzen → asseoir ↔ sit down — to assume a sitting position from a standing position


Wiktionary: gesetzt

gesetzt
adjective
  1. physique|fr Qui a de la consistance.







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.1126 seconde
Page rendered in 1.0 seconds