Duits

Uitgebreide vertaling voor regieren (Duits) in het Frans

regieren:

regieren werkwoord (regiere, regierst, regiert, regierte, regiertet, regiert)

  1. regieren (kommandieren; herrschen; befehlen; )
    régir; gouverner; diriger; maîtriser; dominer; commander
    • régir werkwoord (régis, régit, régissons, régissez, )
    • gouverner werkwoord (gouverne, gouvernes, gouvernons, gouvernez, )
    • diriger werkwoord (dirige, diriges, dirigeons, dirigez, )
    • maîtriser werkwoord (maîtrise, maîtrises, maîtrisons, maîtrisez, )
    • dominer werkwoord (domine, domines, dominons, dominez, )
    • commander werkwoord (commande, commandes, commandons, commandez, )
  2. regieren (befehlen; gebieten; auftragen; )
    ordonner; décréter; assigner; dévouer; régir; charger; commander; sommer; consacrer à; obliger à; diriger
    • ordonner werkwoord (ordonne, ordonnes, ordonnons, ordonnez, )
    • décréter werkwoord (décrète, décrètes, décrétons, décrétez, )
    • assigner werkwoord (assigne, assignes, assignons, assignez, )
    • dévouer werkwoord (dévoue, dévoues, dévouons, dévouez, )
    • régir werkwoord (régis, régit, régissons, régissez, )
    • charger werkwoord (charge, charges, chargeons, chargez, )
    • commander werkwoord (commande, commandes, commandons, commandez, )
    • sommer werkwoord (somme, sommes, sommons, sommez, )
    • consacrer à werkwoord
    • obliger à werkwoord
    • diriger werkwoord (dirige, diriges, dirigeons, dirigez, )

Conjugations for regieren:

Präsens
  1. regiere
  2. regierst
  3. regiert
  4. regieren
  5. regiert
  6. regieren
Imperfekt
  1. regierte
  2. regiertest
  3. regierte
  4. regierten
  5. regiertet
  6. regierten
Perfekt
  1. habe regiert
  2. hast regiert
  3. hat regiert
  4. haben regiert
  5. habt regiert
  6. haben regiert
1. Konjunktiv [1]
  1. regiere
  2. regierest
  3. regiere
  4. regieren
  5. regieret
  6. regieren
2. Konjunktiv
  1. regierte
  2. regiertest
  3. regierte
  4. regierten
  5. regiertet
  6. regierten
Futur 1
  1. werde regieren
  2. wirst regieren
  3. wird regieren
  4. werden regieren
  5. werdet regieren
  6. werden regieren
1. Konjunktiv [2]
  1. würde regieren
  2. würdest regieren
  3. würde regieren
  4. würden regieren
  5. würdet regieren
  6. würden regieren
Diverses
  1. regier!
  2. regiert!
  3. regieren Sie!
  4. regiert
  5. regierend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor regieren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
sommer Ankündigen; Anmelden; Ansagen; Anschreiben
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
assigner auftragen; beauftragen; befehlen; beherrschen; erlassen; gebieten; herrschen; kommandieren; regieren auffordern; aufrufen; dämmern; einberufen; gönnen; herbeirufen; tagen; vor Gericht laden; vorladen; zuerkennen; zugestehen; zuteilen; zuweisen; überreichen
charger auftragen; beauftragen; befehlen; beherrschen; erlassen; gebieten; herrschen; kommandieren; regieren Schwerer machen; abfüllen; andicken; anfüllen; anklagen; aufbauschen; aufblasen; aufladen; auftragen; beauftragen; befrachten; beladen; belasten; beschuldigen; beschweren; einladen; elektricität aufladen; elektrizieren; erschweren; insinuieren; laden; schwerer machen; unterstellen; verdächtigen; verladen; verstärken; zustellen; übertreiben
commander auftragen; beauftragen; befehlen; beherrschen; erlassen; gebieten; herrschen; kommandieren; kontrollieren; lenken; regieren; steuern Herr sein über; abtrennen; anfordern; anführen; anordnen; auftragen; ausladen; austragen; befehlen; bestellen; diktieren; dirigieren; entreißen; entziehen; führen; gebieten; herrschen über; insHausliefern; kommandieren; leiten; lenken; liefern; senden; steuern; verordnen; vorschreiben; zustellen
consacrer à auftragen; beauftragen; befehlen; beherrschen; erlassen; gebieten; herrschen; kommandieren; regieren hingeben; widmen
diriger auftragen; beauftragen; befehlen; beherrschen; erlassen; gebieten; herrschen; kommandieren; kontrollieren; lenken; regieren; steuern administrieren; anführen; anordnen; ansteuern; befehlen; bewirtschaften; dirigieren; fahren; führen; gebieten; kommandieren; leiten; lenken; schwindeln; steuern; verordnen; verwalten
dominer befehlen; beherrschen; gebieten; herrschen; kommandieren; kontrollieren; lenken; regieren; steuern aufwachsen; beherrschen; bezwingen; bezähmen; bändigen; demütigen; die Oberhand haben; dominieren; dämpfen; emporragen; heranwachsen; herrschen; hinausragen; in Zucht halten; mächtiger sein; schalten; unter die Gewalt bringen; unterdrücken; unterwerfen; vorherrschen; wachsen; walten; zurückhalten; zurücknehmen; zähmen; zügeln; überwiegen
décréter auftragen; beauftragen; befehlen; beherrschen; erlassen; gebieten; herrschen; kommandieren; regieren ankündigen; anordnen; ansagen; befehlen; bekanntmachen; bestimmen; dekretieren; diktieren; etwas erlaßen; verlesen; verordnen; vorschreiben
dévouer auftragen; beauftragen; befehlen; beherrschen; erlassen; gebieten; herrschen; kommandieren; regieren
gouverner befehlen; beherrschen; gebieten; herrschen; kommandieren; kontrollieren; lenken; regieren; steuern anführen; anordnen; befehlen; bezwingen; bezähmen; die Oberhand haben; dirigieren; führen; gebieten; herrschen; kommandieren; leiten; lenken; mächtiger sein; schalten; steuern; unterdrücken; verordnen; walten; zurückhalten
maîtriser befehlen; beherrschen; gebieten; herrschen; kommandieren; kontrollieren; lenken; regieren; steuern begreifen; beherrschen; bezwingen; bezähmen; bändigen; demütigen; dominieren; dämpfen; einschränken; herrschen; in Zucht halten; mächtig sein; unter die Gewalt bringen; unterdrücken; unterwerfen; vorherrschen; zurückhalten; zähmen; zügeln; überwiegen
obliger à auftragen; beauftragen; befehlen; beherrschen; erlassen; gebieten; herrschen; kommandieren; regieren genötigt sein zu
ordonner auftragen; beauftragen; befehlen; beherrschen; erlassen; gebieten; herrschen; kommandieren; regieren alles auf die Reihe bringen; ankündigen; anordnen; ansagen; auftragen; beauftragen; befehlen; bekanntmachen; bestimmen; diktieren; einen Brief diktieren; etwas erlaßen; führen; gebieten; kommandieren; leiten; lenken; steuern; verlesen; verordnen; vorschreiben
régir auftragen; beauftragen; befehlen; beherrschen; erlassen; gebieten; herrschen; kommandieren; kontrollieren; lenken; regieren; steuern
sommer auftragen; beauftragen; befehlen; beherrschen; erlassen; gebieten; herrschen; kommandieren; regieren anmahnen; ansagen; anschreiben; auffordern; aufrufen; dämmern; einberufen; erinnern; ermahnen; fordern; herausfordern; herbeirufen; kundgeben; laden; mahnen; mit Nchdruck daran erinnern; rufen; tagen; vor Gericht laden; vorladen

Synoniemen voor "regieren":


Wiktionary: regieren

regieren
verb
  1. Politik: die Herrschaft ausüben, die Macht haben
regieren
Cross Translation:
FromToVia
regieren gouverner govern — to exercise sovereign authority in
regieren régner reign — exercise sovereign power
regieren gouverner; régler rule — to regulate, be in charge of, make decisions for, reign over

Regieren:

Regieren [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Regieren
    l'acte de régner; l'administration; l'acte de gouverner

Vertaal Matrix voor Regieren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
acte de gouverner Regieren
acte de régner Regieren
administration Regieren Angestellten; Bewirtschaftung; Eingabe; Gemeindeverwaltung; Gemeindevorstand; Lenkung; Steuerung; Steuervorrichtung; Verabreichung; Verwaltung; Zuführung

Wiktionary: Regieren

Regieren
noun
  1. À trier
  2. action, charge, ou manière de gouverner, de régir, d’administrer quelque chose, en particulier dans le domaine politique.
  3. exercice du pouvoir souverain dans un état monarchique.



Frans

Uitgebreide vertaling voor regieren (Frans) in het Duits