Overzicht
Duits naar Frans:   Meer gegevens...
  1. Zäsur:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Zäsur (Duits) in het Frans

Zäsur:

Zäsur [die ~] zelfstandig naamwoord

  1. die Zäsur (Verseinschnitt)
    le tartre
    • tartre [le ~] zelfstandig naamwoord
  2. die Zäsur
    la taillade; la pause; la césure; le tartre
    • taillade [la ~] zelfstandig naamwoord
    • pause [la ~] zelfstandig naamwoord
    • césure [la ~] zelfstandig naamwoord
    • tartre [le ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Zäsur:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
césure Zäsur Einkerbung; Einschnitt; Kerbe; Kerbung; Scheibe; Schneide; Schneiden; Schnitt; Schnitte
pause Zäsur Arbeitspause; Ausspannung; Aussparung; Bruch; Enthaltsamkeit; Enthaltung; Entspannung; Erholung; Essenszeit; Fraktur; Interim; Kluft; Mittagspause; Pause; Pausieren; Ruhepause; Schulpause; Spalte; Spielzeit; Unterbrechung; Verzicht; Zwischenraum; Zwischenzeit
taillade Zäsur Einkerbung; Einschnitt; Kerbe; Kerbung
tartre Verseinschnitt; Zäsur Kalkablagerung; Zahnstein

Synoniemen voor "Zäsur":


Wiktionary: Zäsur

Zäsur
noun
  1. récipient de forme évasée, généralement hémisphérique, plus large que haut et donc peu profond.

Cross Translation:
FromToVia
Zäsur césure caesura — a pause or interruption
Zäsur césure caesura — using two words to divide a metrical foot