Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Zoek: Besen

Duitse en Nederlandse zoekresultaten voor: Besen

Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. Besen:
  2. besäen:
  3. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor Besen (Duits) in het Nederlands

Besen:

Besen [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Besen (Feger)
    de bezem; de veger
    • bezem [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • veger [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  2. der Besen
    de stoffer; de veger
    • stoffer [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • veger [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Besen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bezem Besen; Feger
stoffer Besen
veger Besen; Feger

Synoniemen voor "Besen":

  • Auskehrer; Bartwisch

Wiktionary: Besen

Besen
  1. Arbeitsgerät zur Reinigung, auf welchem Borsten (aus Tierhaar oder Kunststoff) auf einem Träger, Schaft (aus Holz, Kunststoff oder Metall) aufgebracht und das mit einem Stiel versehen ist; in der einfachsten Form Reisigbündel, Rutenbündel oder Strohbündel mit oder
Besen
noun
  1. een huishoudelijk voorwerp om stof en vuil bij elkaar te vegen
Cross Translation:
FromToVia
• Besen → bezem ↔ broom — domestic utensil
• Besen → bezem; veger ↔ balai — Outil fait d’une nappe souple

besäen:

besäen werkwoord (besäe, besäst, besät, besäte, besätet, besät)

  1. besäen (einsäen; saën; bestreuen; )
    zaaien; bezaaien; inzaaien
    • zaaien werkwoord (zaai, zaait, zaaide, zaaiden, gezaaid)
    • bezaaien werkwoord (bezaai, bezaait, bezaaide, bezaaiden, bezaaid)
    • inzaaien werkwoord (zaai in, zaait in, zaaide in, zaaiden in, ingezaaid)
  2. besäen (bestreuen)
    bestrooien; bezaaien
    • bestrooien werkwoord (bestrooi, bestrooit, bestrooide, bestrooiden, bestrooid)
    • bezaaien werkwoord (bezaai, bezaait, bezaaide, bezaaiden, bezaaid)

Conjugations for besäen:

Präsens
  1. besäe
  2. besäst
  3. besät
  4. besäen
  5. besät
  6. besäen
Imperfekt
  1. besäte
  2. besätest
  3. besäte
  4. besäten
  5. besätet
  6. besäten
Perfekt
  1. habe besät
  2. hast besät
  3. hat besät
  4. haben besät
  5. habt besät
  6. haben besät
1. Konjunktiv [1]
  1. besäe
  2. besäest
  3. besäe
  4. besäen
  5. besäet
  6. besäen
2. Konjunktiv
  1. besäte
  2. besätest
  3. besäte
  4. besäten
  5. besätet
  6. besäten
Futur 1
  1. werde besäen
  2. wirst besäen
  3. wird besäen
  4. werden besäen
  5. werdet besäen
  6. werden besäen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde besäen
  2. würdest besäen
  3. würde besäen
  4. würden besäen
  5. würdet besäen
  6. würden besäen
Diverses
  1. besä!
  2. besät!
  3. besäen Sie!
  5. besät
  6. besäend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor besäen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bestrooien bestreuen; besäen
bezaaien ausstreuen; aussäen; bestreuen; besäen; einsäen; saën; streuen
inzaaien ausstreuen; aussäen; bestreuen; besäen; einsäen; saën; streuen
zaaien ausstreuen; aussäen; bestreuen; besäen; einsäen; saën; streuen







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0301 seconde
Page rendered in 1.0 seconds