Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. Deckel:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Deckel (Duits) in het Nederlands

Deckel:

Deckel [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Deckel (Augenlid)
    de deksel; het lid
    • deksel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • lid [het ~] zelfstandig naamwoord
  2. der Deckel (Kappe)
    de bolster; de schaal; de schil; de dop
    • bolster [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • schaal [de ~] zelfstandig naamwoord
    • schil [de ~] zelfstandig naamwoord
    • dop [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  3. der Deckel
    de vuldoppen
    • vuldoppen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

Deckel [die ~] zelfstandig naamwoord

  1. die Deckel
    de kleppen
    • kleppen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
  2. die Deckel
    de deksels
    • deksels [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

Vertaal Matrix voor Deckel:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bolster Deckel; Kappe
deksel Augenlid; Deckel Glasglocke; Glocke; Käseglocke
deksels Deckel
dop Deckel; Kappe Glasglocke; Glocke; Käseglocke; Verschlusskappe
kleppen Deckel
lid Augenlid; Deckel Absatz; Abschnitt; Angehörige; Dimensionselement; Element; Mitglied; Paragraph; Penis; Pimmel; Rute; Schwanz
schaal Deckel; Kappe Gefäß; Kaserole; Muschel; Schale; Schälchen; Schüssel; Schüsselchen; Stollen
schil Deckel; Kappe Schale
vuldoppen Deckel
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
kleppen schnalzen

Synoniemen voor "Deckel":


Wiktionary: Deckel

Deckel
noun
  1. Vorrichtung zum Abdecken oder Verschließen

Cross Translation:
FromToVia
Deckel kap; deksel cover — lid
Deckel deksel lid — top or cover
Deckel deksel top — lid, cap, cover
Deckel deksel; dekplaat couverclepièce fixer ou non à un récipient et qui s’adapter à son ouverture pour le fermer plus ou moins hermétiquement.