Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. Guthaben:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Guthaben (Duits) in het Nederlands

Guthaben:

Guthaben [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Guthaben (Besitz; Kredit; Habe; )
    de activa; de baten; het tegoed; het bezit
    • activa [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • baten [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • tegoed [het ~] zelfstandig naamwoord
    • bezit [het ~] zelfstandig naamwoord
  2. Guthaben (Spargroschen; Ersparnis)
    de spaarpenningen; het spaargeld; spaarcentjes
  3. Guthaben
    het banktegoed

Vertaal Matrix voor Guthaben:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
activa Besitz; Besitztum; Eigentum; Ersparnis; Guthaben; Habe; Kredit Aktiva; Anlage; Bestand; Posten
banktegoed Guthaben
baten Besitz; Besitztum; Eigentum; Ersparnis; Guthaben; Habe; Kredit Segen; Vorteile
bezit Besitz; Besitztum; Eigentum; Ersparnis; Guthaben; Habe; Kredit Besitztum; Eigentum; Recht
spaarcentjes Ersparnis; Guthaben; Spargroschen
spaargeld Ersparnis; Guthaben; Spargroschen
spaarpenningen Ersparnis; Guthaben; Spargroschen
tegoed Besitz; Besitztum; Eigentum; Ersparnis; Guthaben; Habe; Kredit

Synoniemen voor "Guthaben":


Wiktionary: Guthaben

Guthaben
noun
  1. Summe des Geldes, die man auf einem Konto hat oder die man einfordern kann