Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. Schaft:
  2. Wiktionary:
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. schaften:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Schaft (Duits) in het Nederlands

Schaft:

Schaft [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Schaft (Schacht)
    de schacht
    • schacht [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  2. der Schaft
    de geweerlade; de loop
    • geweerlade [de ~] zelfstandig naamwoord
    • loop [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  3. der Schaft (Schuhleisten)
    de schoenleest

Vertaal Matrix voor Schaft:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
geweerlade Schaft
loop Schaft Hardlaufkampf; kampf; marathon
schacht Schacht; Schaft
schoenleest Schaft; Schuhleisten

Synoniemen voor "Schaft":


Wiktionary: Schaft


Cross Translation:
FromToVia
Schaft schacht shaft — long narrow body of spear or arrow
Schaft steel tige — pédoncule d’une fleur



Nederlands

Uitgebreide vertaling voor Schaft (Nederlands) in het Duits

schaften:

schaften werkwoord (schaft, schaftte, schaftten, geschaft)

  1. schaften
    essen
    • essen werkwoord (esse, ißt, aß, aßt, gegessen)

Conjugations for schaften:

o.t.t.
  1. schaft
  2. schaft
  3. schaft
  4. schaften
  5. schaften
  6. schaften
o.v.t.
  1. schaftte
  2. schaftte
  3. schaftte
  4. schaftten
  5. schaftten
  6. schaftten
v.t.t.
  1. ben geschaft
  2. bent geschaft
  3. is geschaft
  4. zijn geschaft
  5. zijn geschaft
  6. zijn geschaft
v.v.t.
  1. was geschaft
  2. was geschaft
  3. was geschaft
  4. waren geschaft
  5. waren geschaft
  6. waren geschaft
o.t.t.t.
  1. zal schaften
  2. zult schaften
  3. zal schaften
  4. zullen schaften
  5. zullen schaften
  6. zullen schaften
o.v.t.t.
  1. zou schaften
  2. zou schaften
  3. zou schaften
  4. zouden schaften
  5. zouden schaften
  6. zouden schaften
diversen
  1. schaft!
  2. schaftt!
  3. geschaft
  4. schaftend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor schaften:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
essen schaften bikken; bunkeren; consumeren; dineren; eten; gebruiken; kluiven; knauwen; leegeten; lunchen; naar binnen werken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; schransen; schrokken; spijzen; tafelen; tegoed doen; tot zich nemen; uitgebreid eten; verorberen; voeden; voedsel geven; vreten; zitten proppen

Wiktionary: schaften

schaften
verb
  1. -