Duits

Uitgebreide vertaling voor Senke (Duits) in het Nederlands

Senke:

Senke [die ~] zelfstandig naamwoord

  1. die Senke (Tal; Bergtal; Niederung)
    het dal; bergdal
    • dal [het ~] zelfstandig naamwoord
    • bergdal [znw.] zelfstandig naamwoord
  2. die Senke (Einsenkung; Mulde; Niederung; Bodensenkung)
    de grondverzakking
  3. die Senke (Tal; Mulde; Niederung; Bergtal)
    de vallei; het dal
    • vallei [de ~] zelfstandig naamwoord
    • dal [het ~] zelfstandig naamwoord
  4. die Senke (Niederung; Tiefe; Delle; )
    de laagte
    • laagte [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
  5. die Senke

Vertaal Matrix voor Senke:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bergdal Bergtal; Niederung; Senke; Tal
dal Bergtal; Mulde; Niederung; Senke; Tal
grondverzakking Bodensenkung; Einsenkung; Mulde; Niederung; Senke
laagte Bodensenkung; Delle; Einsenkung; Mulde; Niederung; Niedrigkeit; Senke; Senkung; Tiefe
vallei Bergtal; Mulde; Niederung; Senke; Tal
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
sink Senke

Synoniemen voor "Senke":


Wiktionary: Senke

Senke
noun
  1. een laagte tussen bergen

Cross Translation:
FromToVia
Senke kerf; inkerving notch — indentation
Senke vallei; dal valley — elongated depression between hills or mountains
Senke depressie bassin — Zone géographique en dépression

senken:

senken werkwoord (senke, senkst, senkt, senkte, senktet, gesenkt)

  1. senken (abrutschen; einsacken; durchfallen; )
    zakken; kelderen
    • zakken werkwoord (zak, zakt, zakte, zakten, gezakt)
    • kelderen werkwoord (kelder, keldert, kelderde, kelderden, gekelderd)
  2. senken (abpreisen; reduzieren; herabsetzen)
    verminderen; reduceren; verlagen; afprijzen
    • verminderen werkwoord (verminder, vermindert, verminderde, verminderden, verminderd)
    • reduceren werkwoord (reduceer, reduceert, reduceerde, reduceerden, gereduceerd)
    • verlagen werkwoord (verlaag, verlaagt, verlaagde, verlaagden, verlaagd)
    • afprijzen werkwoord (prijs af, prijst af, prijsde af, prijsden af, afgeprijsd)
  3. senken (niedriger machen; reduzieren; herabsetzen)
    verlagen; lager maken
    • verlagen werkwoord (verlaag, verlaagt, verlaagde, verlaagden, verlaagd)
    • lager maken werkwoord
  4. senken (sinken; untergehen; versinken; )
    ondergaan; zinken; onder water gaan
    • ondergaan werkwoord (onderga, ondergaat, onderging, ondergingen, ondergaan)
    • zinken werkwoord (zink, zinkt, zonk, zonken, gezonken)
    • onder water gaan werkwoord
  5. senken (durchtränken; imprägnieren; trenken)
    impregneren; doordrenken
    • impregneren werkwoord (impregneer, impregneert, impregneerde, impregneerden, geïmpregneerd)
    • doordrenken werkwoord (drenk door, drenkt door, drenkte door, drenkten door, doorgedrenkt)

Conjugations for senken:

Präsens
  1. senke
  2. senkst
  3. senkt
  4. senken
  5. senkt
  6. senken
Imperfekt
  1. senkte
  2. senktest
  3. senkte
  4. senkten
  5. senktet
  6. senkten
Perfekt
  1. habe gesenkt
  2. hast gesenkt
  3. hat gesenkt
  4. haben gesenkt
  5. habt gesenkt
  6. haben gesenkt
1. Konjunktiv [1]
  1. senke
  2. senkest
  3. senke
  4. senken
  5. senket
  6. senken
2. Konjunktiv
  1. senkte
  2. senktest
  3. senkte
  4. senkten
  5. senktet
  6. senkten
Futur 1
  1. werde senken
  2. wirst senken
  3. wird senken
  4. werden senken
  5. werdet senken
  6. werden senken
1. Konjunktiv [2]
  1. würde senken
  2. würdest senken
  3. würde senken
  4. würden senken
  5. würdet senken
  6. würden senken
Diverses
  1. senk!
  2. senkt!
  3. senken Sie!
  4. gesenkt
  5. senkend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor senken:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
kelderen Abrutschen; Einsinken; Sinken; Zurückfallen; stark im Wert fallen
reduceren Beschneidung; Einschränkung; Einsparung; Verminderung
zakken Taschen; Tüten
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afprijzen abpreisen; herabsetzen; reduzieren; senken
doordrenken durchtränken; imprägnieren; senken; trenken
impregneren durchtränken; imprägnieren; senken; trenken
kelderen abrutschen; aus Zink; durchfallen; durchrasseln; einnicken; einpacken; einsacken; einschlafen; einschlummern; einsinken; einstürzen; fallen; galvanisieren; herabsacken; herunterrutschen; sausen; segeln; senken; setzen; sickern; sinken; versenken; versinken; verzinken; zinken kippen; purzeln; stark im Wert fallen; stolpern; stürzen; taumeln; umfallen; umkippen
lager maken herabsetzen; niedriger machen; reduzieren; senken
onder water gaan einsinken; einstürzen; fallen; herunterrutschen; senken; sichsenken; sickern; sinken; umkommen; untergehen; versenken; versinken
ondergaan einsinken; einstürzen; fallen; herunterrutschen; senken; sichsenken; sickern; sinken; umkommen; untergehen; versenken; versinken erliegen; umkommen; untergehen; zugrunde gehen; zusammenbrechen
reduceren abpreisen; herabsetzen; reduzieren; senken beschränken; einschrumpfen; einschränken; herabsetzen; kürzen; reduzieren; schrumpfen; vermindern
verlagen abpreisen; herabsetzen; niedriger machen; reduzieren; senken beschränken; einschrumpfen; einschränken; herabsetzen; kürzen; reduzieren; schrumpfen; vermindern
verminderen abpreisen; herabsetzen; reduzieren; senken beschränken; einschrumpfen; einschränken; geringer werden; herabsetzen; kürzen; reduzieren; schlechter werden; schrumpfen; schwinden; vermindern; verringern; weniger werden
zakken abrutschen; aus Zink; durchfallen; durchrasseln; einnicken; einpacken; einsacken; einschlafen; einschlummern; einsinken; einstürzen; fallen; galvanisieren; herabsacken; herunterrutschen; sausen; segeln; senken; setzen; sickern; sinken; versenken; versinken; verzinken; zinken
zinken einsinken; einstürzen; fallen; herunterrutschen; senken; sichsenken; sickern; sinken; umkommen; untergehen; versenken; versinken vergehen; zerfallen; zurückgehen; zurücklaufen
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
zinken aus Zink

Synoniemen voor "senken":