Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. abwerfen:
  2. Abwerfen:
  3. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor abwerfen (Duits) in het Nederlands

abwerfen:

abwerfen werkwoord (werfe ab, wirfst ab, wirft ab, warf ab, warft ab, abgeworfen)

  1. abwerfen (gewinnen; ergeben; einbringen; eintragen)
    opleveren; opbrengen
    • opleveren werkwoord (lever op, levert op, leverde op, leverden op, opgeleverd)
    • opbrengen werkwoord (breng op, brengt op, bracht op, brachten op, opgebracht)
  2. abwerfen (werfen; schmeißen)
    afzetten; droppen; ergens loslaten
  3. abwerfen
    afwerpen; afsmijten
    • afwerpen werkwoord (werp af, werpt af, wierp af, wierpen af, afgeworpen)
    • afsmijten werkwoord (smijt af, smeet af, smeten af, afgesmeten)
  4. abwerfen (hinunterwerfen; stürzen; schleudern; )
    neerwerpen; omlaag werpen; naar beneden werpen

Conjugations for abwerfen:

Präsens
  1. werfe ab
  2. wirfst ab
  3. wirft ab
  4. werfen ab
  5. werft ab
  6. werfen ab
Imperfekt
  1. warf ab
  2. warfst ab
  3. warf ab
  4. warfen ab
  5. warft ab
  6. warfen ab
Perfekt
  1. habe abgeworfen
  2. hast abgeworfen
  3. hat abgeworfen
  4. haben abgeworfen
  5. habt abgeworfen
  6. haben abgeworfen
1. Konjunktiv [1]
  1. werfe ab
  2. werfest ab
  3. werfe ab
  4. werfen ab
  5. werfet ab
  6. werfen ab
2. Konjunktiv
  1. würfe ab
  2. würfest ab
  3. würfe ab
  4. würfen ab
  5. würfet ab
  6. würfen ab
Futur 1
  1. werde abwerfen
  2. wirst abwerfen
  3. wird abwerfen
  4. werden abwerfen
  5. werdet abwerfen
  6. werden abwerfen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde abwerfen
  2. würdest abwerfen
  3. würde abwerfen
  4. würden abwerfen
  5. würdet abwerfen
  6. würden abwerfen
Diverses
  1. werf ab!
  2. werft ab!
  3. werfen Sie ab!
  4. abgeworfen
  5. abwerfend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor abwerfen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afzetten Amputation; Amputieren
droppen Abwerfen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afsmijten abwerfen
afwerpen abwerfen
afzetten abwerfen; schmeißen; werfen abgrenzen; absetzen; abstecken; abstellen; abzäunen; amputieren; ausmachen; ausschalten; aussteigen lassen; begrenzen; bemogeln; beschwindeln; betrogen werden; betrügen; einfassen; einhegen; einsäumen; einzäunen; festlegen; hereinlegen; jemanden prellen; neppen; prellen; stillsetzen; stoppen; säumen; trassieren; umranden; umzäunen; verarschen; zum Stillstand bringen; übertölpeln; übervorteilen
droppen abwerfen; schmeißen; werfen abtropfen; auslecken; durchfallen; durchsickern; herauströpfeln; laufen; lecken; sickern; triefen; tropfen; tröpfeln
ergens loslaten abwerfen; schmeißen; werfen
naar beneden werpen abwerfen; hinunterwerfen; hinwerfen; schleudern; schmeißen; schmettern; stürzen
neerwerpen abwerfen; hinunterwerfen; hinwerfen; schleudern; schmeißen; schmettern; stürzen
omlaag werpen abwerfen; hinunterwerfen; hinwerfen; schleudern; schmeißen; schmettern; stürzen
opbrengen abwerfen; einbringen; eintragen; ergeben; gewinnen
opleveren abwerfen; einbringen; eintragen; ergeben; gewinnen

Synoniemen voor "abwerfen":


Wiktionary: abwerfen

abwerfen
verb
  1. uit een vliegtuig laten neerkomen

Abwerfen:

Abwerfen [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Abwerfen
    het droppen
    • droppen [het ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Abwerfen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
droppen Abwerfen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
droppen abtropfen; abwerfen; auslecken; durchfallen; durchsickern; herauströpfeln; laufen; lecken; schmeißen; sickern; triefen; tropfen; tröpfeln; werfen

Verwante vertalingen van abwerfen