Duits

Uitgebreide vertaling voor angeben (Duits) in het Nederlands

angeben:

angeben werkwoord (gebe an, gibst an, gibt an, gab an, gabt an, angegeben)

  1. angeben (deklarieren; anzeigen; melden; anmelden)
    declareren; aangeven
    • declareren werkwoord (declareer, declareert, declareerde, declareerden, gedeclareerd)
    • aangeven werkwoord (geef aan, geeft aan, gaf aan, gaven aan, aangegeven)
  2. angeben (ausposaunen; mitteilen; verraten; )
    verraden; verklikken; verklappen; klikken; verlinken
    • verraden werkwoord (verraad, verraadt, verried, verrieden, verraden)
    • verklikken werkwoord (verklik, verklikt, verklikte, verklikten, verklikt)
    • verklappen werkwoord (verklap, verklapt, verklapte, verklapten, verklapt)
    • klikken werkwoord (klik, klikt, klikte, klikten, geklikt)
    • verlinken werkwoord (verlink, verlinkt, verlinkte, verlinkten, verlinkt)
  3. angeben (prahlen; großeRedeführen; sich brüsten; aufschneiden)
    opscheppen; grootspreken
    • opscheppen werkwoord (schep op, schept op, schepte op, schepten op, opgeschept)
    • grootspreken werkwoord (spreek groot, spreekt groot, sprak groot, spraken groot, grootgesproken)
  4. angeben (schneiden; aufgeben; auftragen; )
    opscheppen; snoeven; grootspreken; opsnijden
    • opscheppen werkwoord (schep op, schept op, schepte op, schepten op, opgeschept)
    • snoeven werkwoord (snoef, snoeft, snoefte, snoeften, gesnoefd)
    • grootspreken werkwoord (spreek groot, spreekt groot, sprak groot, spraken groot, grootgesproken)
    • opsnijden werkwoord (snijd op, snijdt op, sneed op, sneden op, opgesneden)
  5. angeben (prahlen; aufschneiden; sich brüsten; großeRedeführen)
    brallen
    • brallen werkwoord (bral, bralt, bralde, bralden, gebrald)

Conjugations for angeben:

Präsens
  1. gebe an
  2. gibst an
  3. gibt an
  4. geben an
  5. gebt an
  6. geben an
Imperfekt
  1. gab an
  2. gabst an
  3. gab an
  4. gaben an
  5. gabt an
  6. gaben an
Perfekt
  1. habe angegeben
  2. hast angegeben
  3. hat angegeben
  4. haben angegeben
  5. habt angegeben
  6. haben angegeben
1. Konjunktiv [1]
  1. gebe an
  2. gebest an
  3. gebe an
  4. geben an
  5. gebet an
  6. geben an
2. Konjunktiv
  1. gäbe an
  2. gäbest an
  3. gäbe an
  4. gäben an
  5. gäbet an
  6. gäben an
Futur 1
  1. werde angeben
  2. wirst angeben
  3. wird angeben
  4. werden angeben
  5. werdet angeben
  6. werden angeben
1. Konjunktiv [2]
  1. würde angeben
  2. würdest angeben
  3. würde angeben
  4. würden angeben
  5. würdet angeben
  6. würden angeben
Diverses
  1. geb an!
  2. gebt an!
  3. geben Sie an!
  4. angegeben
  5. angebend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor angeben:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aangeven Angabe; Anzeige; Meldung; Zollerklärung
klikken Angeben; Klatschen; Zutragen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aangeven angeben; anmelden; anzeigen; deklarieren; melden anzeigen; darreichen; etwas andeuten; etwas zeigen; hergeben; herumgeben; herüberreichen; hinhalten; hinüberreichen; petzen; reichen; verpfeifen; verraten; überreichen
brallen angeben; aufschneiden; großeRedeführen; prahlen; sich brüsten
declareren angeben; anmelden; anzeigen; deklarieren; melden
grootspreken angeben; aufgeben; aufreißen; aufschlagen; aufschneiden; auftragen; bedienen; großeRedeführen; häufen; kleinmachen; prahlen; schneiden; servieren; sich brüsten; sichbedienen; tönen; verschnippeln; zerkleinern; zerstückeln
klikken angeben; anzeigen; ausposaunen; austragen; denunzieren; herumerzählen; mitteilen; petzen; stecken; verpfeifen; verraten; weitererzählen; zubringen; zutragen anbringen; anzeigen; denunzieren; klicken auf; mitteilen; petzen; verpfeifen; verraten
opscheppen angeben; aufgeben; aufreißen; aufschlagen; aufschneiden; auftragen; bedienen; großeRedeführen; häufen; kleinmachen; prahlen; schneiden; servieren; sich brüsten; sichbedienen; tönen; verschnippeln; zerkleinern; zerstückeln Essen auf den Teller geben; auffüllen; bedienen; sich bedienen
opsnijden angeben; aufgeben; aufreißen; aufschlagen; aufschneiden; auftragen; bedienen; häufen; kleinmachen; schneiden; servieren; sichbedienen; tönen; verschnippeln; zerkleinern; zerstückeln
snoeven angeben; aufgeben; aufreißen; aufschlagen; aufschneiden; auftragen; bedienen; häufen; kleinmachen; schneiden; servieren; sichbedienen; tönen; verschnippeln; zerkleinern; zerstückeln
verklappen angeben; anzeigen; ausposaunen; austragen; denunzieren; herumerzählen; mitteilen; petzen; stecken; verpfeifen; verraten; weitererzählen; zubringen; zutragen anbringen; anzeigen; ausplappern; ausplaudern; ausschwatzen; denunzieren; mitteilen; petzen; verpfeifen; verraten
verklikken angeben; anzeigen; ausposaunen; austragen; denunzieren; herumerzählen; mitteilen; petzen; stecken; verpfeifen; verraten; weitererzählen; zubringen; zutragen anzeigen; hinterbringen; petzen; verpfeifen; verraten
verlinken angeben; anzeigen; ausposaunen; austragen; denunzieren; herumerzählen; mitteilen; petzen; stecken; verpfeifen; verraten; weitererzählen; zubringen; zutragen anzeigen; petzen; verpfeifen; verraten
verraden angeben; anzeigen; ausposaunen; austragen; denunzieren; herumerzählen; mitteilen; petzen; stecken; verpfeifen; verraten; weitererzählen; zubringen; zutragen anzeigen; ausplappern; ausplaudern; ausschwatzen; petzen; verpfeifen; verraten

Synoniemen voor "angeben":


Wiktionary: angeben

angeben
verb
  1. sich wichtiger erscheinen lassen als man ist: prahlen, protzen
  2. Mitteilung machen: hinweisen, mitteilen, behaupten
angeben
verb
  1. aanduiden
  2. aangedikte beweringen slaken

Cross Translation:
FromToVia
angeben bogen boast — to brag; to talk loudly in praise of oneself
angeben opscheppen brag — to boast
angeben beschuldigen; aanbrengen; aangeven; klikken; verklikken; aanklagen; betichten accuserdéférer à la justice quelqu’un comme coupable d’un délit, d’un crime.
angeben citeren; noemen citer — juri|fr assigner à comparaître devant une juridiction civile ou religieux.
angeben schenken; geven; doneren; aandoen; aandraaien; aansteken; schakelen; inschakelen; aanbotsen; geduwd worden; zich stoten; aangeven; aanreiken; doorbrengen; verdrijven; uitgaan; uitkomen; uitlopen; uitstappen; uitstijgen; uittreden; opbrengen; toebrengen; toekennen; verlenen donner — Faire un don ; transférer, sans rétribution, la propriété d’une chose que l’on posséder ou dont on jouir, à une autre personne.
angeben aanbrengen; aangeven; klikken; verklikken dénoncer — Traductions à classer
angeben aanduiden; aangeven; een teken geven; merken; kenmerken; tekenen; laten zien; tentoonspreiden; tonen; vertonen; wijzen; uitwijzen; aanwijzen; uitduiden; kiezen; uitkiezen; uitlezen; uitpikken; verkiezen; uitzoeken désigner — Traduction à trier
angeben laten zien; tentoonspreiden; tonen; vertonen; wijzen; uitwijzen; aanduiden; aangeven; aanwijzen; uitduiden indiquermontrer, désigner une personne ou une chose.
angeben bestellen; leveren; afleveren; toevoeren; in de steek laten; laten varen; verlaten; vergeven; weggeven; wegschenken; aanbrengen; aangeven; klikken; verklikken livrer — Traductions à trier suivant le sens
angeben laten zien; tentoonspreiden; tonen; vertonen; wijzen; uitwijzen montrerfaire voir ; exposer aux regards.
angeben doen alsof; voorgeven; voorwenden prétexter — Prendre pour prétexte.
angeben herplaatsen; terugplaatsen; aanbrengen; melden; overbrengen; verslaan; verslag uitbrengen; opleveren; opbrengen rapporterapporter une chose, la remettre au lieu où elle était.

Angeben:

Angeben [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Angeben (Zutragen; Klatschen)
    overbrengen; het klikken; aanbrengen
  2. Angeben (behauptung)
    beweren
    • beweren [znw.] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Angeben:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanbrengen Angeben; Klatschen; Zutragen
beweren Angeben; behauptung
klikken Angeben; Klatschen; Zutragen
overbrengen Angeben; Klatschen; Zutragen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanbrengen anlegen; anzeigen; bauen; einrichten; installieren; petzen; verpfeifen; verraten
beweren behaupten; prätendieren
klikken anbringen; angeben; anzeigen; ausposaunen; austragen; denunzieren; herumerzählen; klicken auf; mitteilen; petzen; stecken; verpfeifen; verraten; weitererzählen; zubringen; zutragen
overbrengen befördern; hinüberbringen; kommunizieren; transportieren; übersetzen; übertragen