Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. Anstössen:
  2. anstoßen:
  3. Anstoßen:
  4. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor anstoßen (Duits) in het Nederlands

Anstössen:

Anstössen [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Anstössen (prosten mit Getränke)
    het proosten; aanstoten

Vertaal Matrix voor Anstössen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanstoten Anstössen; prosten mit Getränke Anstoßen; Anstöße
proosten Anstössen; prosten mit Getränke
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanstoten anstoßen
proosten anstoßen

anstoßen:

anstoßen werkwoord (stoße an, stößt an, stieß an, stießt an, angestoßen)

  1. anstoßen
    proosten
    • proosten werkwoord (proost, proostte, proostten, geproost)
  2. anstoßen
    aanstoten
    • aanstoten werkwoord (stoot aan, stootte aan, stootten aan, aangestoten)
  3. anstoßen
    aftrappen
    • aftrappen werkwoord (trap af, trapt af, trapte af, trapten af, afgetrapt)
  4. anstoßen (stoßen; schieben; stupsen; aufrütteln)
    porren; stoten; een por geven
    • porren werkwoord (por, port, porde, porden, gepord)
    • stoten werkwoord (stoot, stootte, stootten, gestoten)
    • een por geven werkwoord
  5. anstoßen (klopfen; ticken; pochen; )
    aantikken; kloppen; tikken; aankloppen
    • aantikken werkwoord (tik aan, tikt aan, tikte aan, tikten aan, aangetikt)
    • kloppen werkwoord (klop, klopt, klopte, klopten, geklopt)
    • tikken werkwoord (tik, tikt, tikte, tikten, getikt)
    • aankloppen werkwoord (klop aan, klopt aan, klopte aan, klopten aan, aangeklopt)

Conjugations for anstoßen:

Präsens
  1. stoße an
  2. stößt an
  3. stößt an
  4. stoßen an
  5. stoßt an
  6. stoßen an
Imperfekt
  1. stieß an
  2. stießt an
  3. stieß an
  4. stießen an
  5. stießt an
  6. stießen an
Perfekt
  1. habe angestoßen
  2. hast angestoßen
  3. hat angestoßen
  4. haben angestoßen
  5. habt angestoßen
  6. haben angestoßen
1. Konjunktiv [1]
  1. stoße an
  2. stoßest an
  3. stoße an
  4. stoßen an
  5. stoßet an
  6. stoßen an
2. Konjunktiv
  1. stieße an
  2. stießest an
  3. stieße an
  4. stießen an
  5. stießet an
  6. stießen an
Futur 1
  1. werde anstoßen
  2. wirst anstoßen
  3. wird anstoßen
  4. werden anstoßen
  5. werdet anstoßen
  6. werden anstoßen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde anstoßen
  2. würdest anstoßen
  3. würde anstoßen
  4. würden anstoßen
  5. würdet anstoßen
  6. würden anstoßen
Diverses
  1. stoß an!
  2. stoßt an!
  3. stoßen Sie an!
  4. angestoßen
  5. anstoßend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor anstoßen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aankloppen Anklopfen
aanstoten Anstoßen; Anstössen; Anstöße; prosten mit Getränke
aantikken Anklopfen; Anschlagen
kloppen Klopfen
porren Anstoßen; Anstöße
proosten Anstössen; prosten mit Getränke
stoten Stöße
tikken Klapsen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aankloppen abklopfen; anstoßen; auf der Schreibmaschine schreiben; aufgehen; aufstampfen; berühren; klopfen; pochen; ticken; tippen
aanstoten anstoßen
aantikken abklopfen; anstoßen; auf der Schreibmaschine schreiben; aufgehen; aufstampfen; berühren; klopfen; pochen; ticken; tippen
aftrappen anstoßen von sich treten; wegtreten
een por geven anstoßen; aufrütteln; schieben; stoßen; stupsen
kloppen abklopfen; anstoßen; auf der Schreibmaschine schreiben; aufgehen; aufstampfen; berühren; klopfen; pochen; ticken; tippen aufgehen; decken; gleichen; hinkommen; passen; richtig sein; schwabbeln; stimmen; übereinstimmen
porren anstoßen; aufrütteln; schieben; stoßen; stupsen animieren; anspornen; ermuntern; ermutigen; motivieren; stimulieren
proosten anstoßen
stoten anstoßen; aufrütteln; schieben; stoßen; stupsen schütteln; wackeln
tikken abklopfen; anstoßen; auf der Schreibmaschine schreiben; aufgehen; aufstampfen; berühren; klopfen; pochen; ticken; tippen auf der Schreibmaschine schreiben; tippen

Synoniemen voor "anstoßen":


Wiktionary: anstoßen


Cross Translation:
FromToVia
anstoßen toasten toast — to engage in a salutation

Anstoßen:

Anstoßen [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Anstoßen (Anspornen; Antreiben; Anreizen; )
    het aanzetten; stimuleren; aansporen; de prikkel; aanmoedigen
  2. Anstoßen (Anstöße)
    het porren; aanstoten
    • porren [het ~] zelfstandig naamwoord
    • aanstoten [znw.] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Anstoßen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanmoedigen Anfeuern; Animieren; Anregen; Anreizen; Anspornen; Anstoßen; Antreiben Anfeuern; Anreizen; Antreiben; Ermutigen
aansporen Anfeuern; Animieren; Anregen; Anreizen; Anspornen; Anstoßen; Antreiben Anfeuern; Anregen; Anspornen; Anspornung; Antreiben
aanstoten Anstoßen; Anstöße Anstössen; prosten mit Getränke
aanzetten Anfeuern; Animieren; Anregen; Anreizen; Anspornen; Anstoßen; Antreiben
porren Anstoßen; Anstöße
prikkel Anfeuern; Animieren; Anregen; Anreizen; Anspornen; Anstoßen; Antreiben Andrang; Anregung; Anreiz; Ansporn; Anstoß; Aufschwung; Aufstieg; Einfall; Ermunterung; Ermutigung; Impuls; Laune; Reiz; Stimulanz; Triebkraft
stimuleren Anfeuern; Animieren; Anregen; Anreizen; Anspornen; Anstoßen; Antreiben Anbauen; Anfeuern; Anreizen; Antreiben; Ermutigen; Fördern; Kultivieren
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanmoedigen aktivieren; anblasen; anfachen; anfeuern; anheizen; animieren; anregen; anschüren; anspornen; aufmuntern; bejauchzen; beleben; ermuntern; ermutigen; feiern; hervorrufen; jemand motivieren; jubeln; komplimentieren; motivieren; neubeleben; schüren; stimulieren; unterstützen; wecken; zujauchzen; zujubeln; zusprechen
aansporen animieren; ankurbeln; anregen; anspornen; antreiben; aufmuntern; aufmöbeln; aufpolieren; ermuntern; ermutigen; fördern; motivieren; reizen; stimulieren; verbessern; zusprechen
aanstoten anstoßen
aanzetten abschleifen; anschalten; antreiben; aufhetzen; aufjagen; aufpeitschen; aufputschen; aufreizen; aufstacheln; aufwiegeln; einschalten; ermutigen; fördern; hetzen; schleifen; schärfen; stimulieren; wetzen
porren animieren; anspornen; anstoßen; aufrütteln; ermuntern; ermutigen; motivieren; schieben; stimulieren; stoßen; stupsen
stimuleren aktivieren; anblasen; anfachen; anfeuern; animieren; ankurbeln; anregen; anreizen; anschüren; anspornen; aufmuntern; aufmöbeln; aufpolieren; aufreizen; aufwinden; bejauchzen; beleben; erhitzen; ermuntern; ermutigen; erregen; feiern; fördern; hervorrufen; jemand motivieren; jubeln; kitzeln; knuddeln; komplimentieren; kosen; motivieren; neubeleben; prickeln; reizen; schmeicheln; schüren; stimulieren; verbessern; wecken; zujauchzen; zujubeln; zusprechen