Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. Farben:
  2. Färben:
  3. färben:
  4. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor färben (Duits) in het Nederlands

Farben:

Farben [die ~] zelfstandig naamwoord

  1. die Farben
    de kleuren
    • kleuren [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

Vertaal Matrix voor Farben:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
kleuren Farben
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
kleuren erröten; färben; kolorieren

Färben:

Färben [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Färben (Anstreichen; Malerei)
    het verven; het verven
  2. Färben (Malerarbeiten; Malerei; Anstreichen; Anstrich)
    het schilderwerk

Vertaal Matrix voor Färben:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
het verven Anstreichen; Färben; Malerei
schilderwerk Anstreichen; Anstrich; Färben; Malerarbeiten; Malerei
verven Anstreichen; Färben; Malerei
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
verven anstreichen; bemalen; färben; lackieren; malen; streichen

färben:

färben werkwoord (färbe, färbst, färbt, färbte, färbtet, gefärbt)

  1. färben (kolorieren)
    kleuren; tinten
    • kleuren werkwoord (kleur, kleurt, kleurde, kleurden, gekleurd)
    • tinten werkwoord (tint, tintte, tintten, getint)
  2. färben (malen; anstreichen; lackieren; streichen; bemalen)
    verven; schilderen; lakken; beschilderen
    • verven werkwoord (verf, verft, verfde, verfden, geverfd)
    • schilderen werkwoord (schilder, schildert, schilderde, schilderden, geschilderd)
    • lakken werkwoord (lak, lakt, lakte, lakten, gelakt)
    • beschilderen werkwoord (beschilder, beschildert, beschilderde, beschilderden, beschilderd)
  3. färben (lackieren; firnissen)
    lakken; vernissen
    • lakken werkwoord (lak, lakt, lakte, lakten, gelakt)
    • vernissen werkwoord (vernis, vernist, verniste, vernisten, vernist)

Conjugations for färben:

Präsens
  1. färbe
  2. färbst
  3. färbt
  4. färben
  5. färbt
  6. färben
Imperfekt
  1. färbte
  2. färbtest
  3. färbte
  4. färbten
  5. färbtet
  6. färbten
Perfekt
  1. habe gefärbt
  2. hast gefärbt
  3. hat gefärbt
  4. haben gefärbt
  5. habt gefärbt
  6. haben gefärbt
1. Konjunktiv [1]
  1. färbe
  2. färbest
  3. färbe
  4. färben
  5. färbet
  6. färben
2. Konjunktiv
  1. färbte
  2. färbtest
  3. färbte
  4. färbten
  5. färbtet
  6. färbten
Futur 1
  1. werde färben
  2. wirst färben
  3. wird färben
  4. werden färben
  5. werdet färben
  6. werden färben
1. Konjunktiv [2]
  1. würde färben
  2. würdest färben
  3. würde färben
  4. würden färben
  5. würdet färben
  6. würden färben
Diverses
  1. färbe!
  2. färbt!
  3. färben Sie!
  4. gefärbt
  5. färbend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor färben:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
beschilderen Anstreichen
kleuren Farben
schilderen Anstreichen; Malen
tinten Farbtöne
verven Anstreichen; Färben; Malerei
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
beschilderen anstreichen; bemalen; färben; lackieren; malen; streichen
kleuren färben; kolorieren erröten
lakken anstreichen; bemalen; firnissen; färben; lackieren; malen; streichen
schilderen anstreichen; bemalen; färben; lackieren; malen; streichen abbilden; darstellen; malen; portrettieren; zeichnen
tinten färben; kolorieren
vernissen firnissen; färben; lackieren
verven anstreichen; bemalen; färben; lackieren; malen; streichen

Synoniemen voor "färben":


Wiktionary: färben

färben
verb
  1. van kleur voorzien met potloden, stiften, wasko etc.
  2. met verf bestrijken

Cross Translation:
FromToVia
färben kleuren; inkleuren color — give something color