Duits

Uitgebreide vertaling voor ficken (Duits) in het Nederlands

ficken:

ficken werkwoord

  1. ficken (miteinander schlafen; bumsen; vögeln)
    neuken; vozen; geslachtsgemeenschap hebben
  2. ficken (bumsen; vögeln)
    neuken; sexuele gemeenschap hebben; vrijen; paren
  3. ficken (miteinander schlafen; bumsen; Geschlechtsverkehr haben; sich lieben; Liebe machen)
    vrijen; de liefde bedrijven; minnen; liefkozen; minnekozen; beminnen
    • vrijen werkwoord (vrij, vrijt, vrijde, vrijden, gevrijd)
    • minnen werkwoord (min, mint, minde, minden, gemind)
    • liefkozen werkwoord (liefkoos, liefkoost, liefkoosde, liefkoosden, geliefkoosd)
    • minnekozen werkwoord (minnekoos, minnekoost, minnekoosde, minnekoosden, geminnekoosd)
    • beminnen werkwoord (bemin, bemint, beminde, beminden, bemind)

Vertaal Matrix voor ficken:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
neuken Ficken
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
beminnen Geschlechtsverkehr haben; Liebe machen; bumsen; ficken; miteinander schlafen; sich lieben lieben; liebhaben
de liefde bedrijven Geschlechtsverkehr haben; Liebe machen; bumsen; ficken; miteinander schlafen; sich lieben betreiben; treiben
geslachtsgemeenschap hebben bumsen; ficken; miteinander schlafen; vögeln
liefkozen Geschlechtsverkehr haben; Liebe machen; bumsen; ficken; miteinander schlafen; sich lieben knuddeln; kosen; kuscheln; liebkosen; schmusen; streicheln
minnekozen Geschlechtsverkehr haben; Liebe machen; bumsen; ficken; miteinander schlafen; sich lieben
minnen Geschlechtsverkehr haben; Liebe machen; bumsen; ficken; miteinander schlafen; sich lieben lieben; liebhaben
neuken bumsen; ficken; miteinander schlafen; vögeln
paren bumsen; ficken; vögeln aneinanderkuppeln; zusammenfügen
sexuele gemeenschap hebben bumsen; ficken; vögeln
vozen bumsen; ficken; miteinander schlafen; vögeln
vrijen Geschlechtsverkehr haben; Liebe machen; bumsen; ficken; miteinander schlafen; sich lieben; vögeln

Synoniemen voor "ficken":


Wiktionary: ficken

ficken
verb
  1. vulgär, transitiv, intransitiv: den Geschlechtsakt vollziehen, koitieren
ficken
verb
  1. geslachtsgemeenschap hebben

Cross Translation:
FromToVia
ficken neuken; naaien fuck — to have sexual intercourse-obscene or vulgar
ficken neuken screw — to have sexual intercourse with
ficken vozen; wippen; naaien; copuleren; neuken baiser — Avoir des relations sexuelles.
ficken neuken enculer — Posséder charnellement

Ficken:

Ficken [das ~] zelfstandig naamwoord !

  1. Ficken
    neuken
    • neuken [znw.] zelfstandig naamwoord !

Vertaal Matrix voor Ficken:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
neuken Ficken
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
neuken bumsen; ficken; miteinander schlafen; vögeln