Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. herumgehen:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor herumgehen (Duits) in het Nederlands

herumgehen:

herumgehen werkwoord (gehe herum, gehst herum, geht herum, ging herum, gingt herum, herumgegangen)

  1. herumgehen (herumlaufen; herumschlendern)
    rondlopen; rondwaren; rondzwalken
    • rondlopen werkwoord (loop rond, loopt rond, liep rond, liepen rond, rondgelopen)
    • rondwaren werkwoord (waar rond, waart rond, waarde rond, waarden rond, rondgewaard)
    • rondzwalken werkwoord (zwalk rond, zwalkt rond, zwalkte rond, zwalkten rond, rondgezwalkt)
  2. herumgehen (sich verlauft haben; nicht mehr den richtigen Weg finden können)
  3. herumgehen (umgehen)
    rondgaan; de ronde doen
    • rondgaan werkwoord (ga rond, gaat rond, ging rond, gingen rond, rondgegaan)
    • de ronde doen werkwoord (doe de ronde, doet de ronde, deed de ronde, deden de ronde, de ronde gedaan)

Conjugations for herumgehen:

Präsens
  1. gehe herum
  2. gehst herum
  3. geht herum
  4. gehen herum
  5. geht herum
  6. gehen herum
Imperfekt
  1. ging herum
  2. gingst herum
  3. ging herum
  4. gingen herum
  5. gingt herum
  6. gingen herum
Perfekt
  1. bin herumgegangen
  2. bist herumgegangen
  3. ist herumgegangen
  4. sind herumgegangen
  5. seid herumgegangen
  6. sind herumgegangen
1. Konjunktiv [1]
  1. herumgehe
  2. herumgehest
  3. herumgehe
  4. herumgehen
  5. herumgehet
  6. herumgehen
2. Konjunktiv
  1. herumginge
  2. herumgingest
  3. herumginge
  4. herumgingen
  5. herumginget
  6. herumgingen
Futur 1
  1. werde herumgehen
  2. wirst herumgehen
  3. wird herumgehen
  4. werden herumgehen
  5. werdet herumgehen
  6. werden herumgehen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde herumgehen
  2. würdest herumgehen
  3. würde herumgehen
  4. würden herumgehen
  5. würdet herumgehen
  6. würden herumgehen
Diverses
  1. gehe herum!
  2. geht herum!
  3. gehen Sie herum!
  4. herumgegangen
  5. herumgehend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor herumgehen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
de ronde doen herumgehen; umgehen
rondgaan herumgehen; umgehen
rondlopen herumgehen; herumlaufen; herumschlendern bummeln; herumschlendern; herumspazieren; schlendern; umherschlendern
rondwaren herumgehen; herumlaufen; herumschlendern
rondzwalken herumgehen; herumlaufen; herumschlendern
verdwaald zijn herumgehen; nicht mehr den richtigen Weg finden können; sich verlauft haben

Wiktionary: herumgehen


Cross Translation:
FromToVia
herumgehen omgaan; rondgaan; circuleren; in omloop zijn; rouleren circuler — Se mouvoir circulairement.

Verwante vertalingen van herumgehen