Duits

Uitgebreide vertaling voor versehen (Duits) in het Nederlands

versehen:

versehen werkwoord (versehe, versiehst, versieht, versah, versaht, versehen)

  1. versehen (innehaben; bekleiden)
    vervullen; functie bekleden
  2. versehen (bedecken; beziehen; bekleiden; verkleiden; verdecken)
    bedekken; bekleden; overtrekken
    • bedekken werkwoord (bedek, bedekt, bedekte, bedekten, bedekt)
    • bekleden werkwoord (bekleed, bekleedt, bekleedde, bekleedden, bekleed)
    • overtrekken werkwoord (overtrek, overtrekt, overtrok, overtrokken, overtrokken)

Conjugations for versehen:

Präsens
  1. versehe
  2. versiehst
  3. versieht
  4. versehen
  5. verseht
  6. versehen
Imperfekt
  1. versah
  2. versahst
  3. versah
  4. versahen
  5. versaht
  6. versahen
Perfekt
  1. habe versehen
  2. hast versehen
  3. hat versehen
  4. haben versehen
  5. habt versehen
  6. haben versehen
1. Konjunktiv [1]
  1. versehe
  2. versehest
  3. versehe
  4. versehen
  5. versehet
  6. versehen
2. Konjunktiv
  1. versähe
  2. versähest
  3. versähe
  4. versähen
  5. versähet
  6. versähen
Futur 1
  1. werde versehen
  2. wirst versehen
  3. wird versehen
  4. werden versehen
  5. werdet versehen
  6. werden versehen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde versehen
  2. würdest versehen
  3. würde versehen
  4. würden versehen
  5. würdet versehen
  6. würden versehen
Diverses
  1. versieh!
  2. verseht!
  3. versehen Sie!
  4. versehen
  5. versehend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor versehen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bedekken Zudeckung
overtrekken Bezüge; Überzüge
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bedekken bedecken; bekleiden; beziehen; verdecken; verkleiden; versehen bedecken; einhüllen; hüllen; kamouflieren; verhüllen; verschleiern
bekleden bedecken; bekleiden; beziehen; verdecken; verkleiden; versehen ankleiden; ausstatten; bekleiden; beziehen; polstern
functie bekleden bekleiden; innehaben; versehen
overtrekken bedecken; bekleiden; beziehen; verdecken; verkleiden; versehen ankleiden; ausstatten; bekleiden; beziehen; durchpausen; polstern
vervullen bekleiden; innehaben; versehen

Synoniemen voor "versehen":


Wiktionary: versehen


Cross Translation:
FromToVia
versehen voorzien provide — to furnish with
versehen overvloedig; rijkelijk; abundant; rijk; uitbundig; volop; weelderig; welig abondant — Qui abonder, qui dépasse nettement en quantité ce qui est suffisant.
versehen abundant; overvloedig; rijk; uitbundig; volop; weelderig; welig; breedvoerig; groot; royaal; ruim; uitgestrekt; slobberig; breed; wijd; omvangrijk; uitgebreid; veelomvattend ample — Qui dépasser en largeur et en longueur la mesure ordinaire.
versehen abundant; overvloedig; rijk; uitbundig; volop; weelderig; welig; breedvoerig; groot; royaal; ruim; uitgebreid; uitgestrekt; wijd; slobberig; breed; omvangrijk; veelomvattend large — Qualifie un corps considérer dans l’extension qu’il a d’un de ses côtés à l’autre, lorsqu'on parle de sa plus petite longueur, par opposition à long.
versehen bevoorraden; provianderen; spekken; stijven; voorzien van munirgarnir, pourvoir de ce qui est nécessaire ou utile en vue de tel ou tel objet.
versehen abundant; overvloedig; rijk; uitbundig; volop; weelderig; welig plantureux — Qui est large, copieux, abondant, profus.
versehen bevoorraden; provianderen; spekken; stijven; voorzien van; voorzien in pourvoir — Aviser à quelque chose, y donner ordre, suppléer à ce qui manque. (Sens général)
versehen abundant; overvloedig; rijk; uitbundig; volop; weelderig; welig profus — didactique|fr Qui a tendance à se répandre, en parlant d'un fluide.

Versehen:

Versehen [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Versehen (Irrtum; Fehler)
    de fout; de vergissing; de misgreep; de dwaling; de misslag; het abuis
    • fout [de ~] zelfstandig naamwoord
    • vergissing [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • misgreep [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • dwaling [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • misslag [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • abuis [het ~] zelfstandig naamwoord
  2. Versehen (Fehlgriff; Fehler; Irrtum; )
    de vergissing; de fout; de misgreep; de misslag; de misrekening; het misverstand; de blunder; de misstap; de misser
    • vergissing [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • fout [de ~] zelfstandig naamwoord
    • misgreep [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • misslag [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • misrekening [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • misverstand [het ~] zelfstandig naamwoord
    • blunder [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • misstap [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • misser [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  3. Versehen (Fehler; Irrtum; Fehlschlag; )
    de fout; de misstap
    • fout [de ~] zelfstandig naamwoord
    • misstap [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  4. Versehen (Dummheit; Schnitzer; Fehler; )
    de blunder; de flater
    • blunder [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • flater [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Versehen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abuis Fehler; Irrtum; Versehen
blunder Bock; Dummheit; Enormität; Fehler; Fehlgriff; Fehlschlag; Fehlschläge; Fehlschuß; Fehlschüsse; Irrtum; Mangel; Mißerfolg; Mißgriff; Schnitzer; Schwäche; Verfehlung; Verirrung; Versehen; Verstoß Brüller; Dummheit; Fehler; Irrtum; Schnitzer
dwaling Fehler; Irrtum; Versehen Abirrung; Abschweifen; Abschweifung
flater Bock; Dummheit; Enormität; Fehler; Fehlgriff; Fehlschlag; Fehlschläge; Fehlschuß; Fehlschüsse; Irrtum; Mangel; Mißerfolg; Mißgriff; Schnitzer; Schwäche; Verfehlung; Verirrung; Versehen; Verstoß Brüller; Fehler; Irrtum; Schnitzer
fout Fehler; Fehlgriff; Fehlschlag; Fehlschläge; Fehlschuß; Irrtum; Mißerfolg; Mißgriff; Schnitzer; Verfehlung; Versehen Defekt; Falschheit; Fehler; Fehlschlag; Irrtum; Schnitzer
misgreep Fehler; Fehlgriff; Fehlschlag; Fehlschuß; Irrtum; Mißerfolg; Mißgriff; Verfehlung; Versehen Brüller; Fehler; Irrtum; Schnitzer
misrekening Fehler; Fehlgriff; Fehlschlag; Fehlschuß; Irrtum; Mißerfolg; Mißgriff; Verfehlung; Versehen Enttäuschung; Ernüchterung; Rückschlag
misser Fehler; Fehlgriff; Fehlschlag; Fehlschuß; Irrtum; Mißerfolg; Mißgriff; Verfehlung; Versehen Fehler; Fehlgriff; Fehlschlag; Fehlschläge; Fehlschuß; Fehlschüsse; Fiasko; Mißerfolg; Mißlingen; Reinfall; Scheitern
misslag Fehler; Fehlgriff; Fehlschlag; Fehlschuß; Irrtum; Mißerfolg; Mißgriff; Verfehlung; Versehen Enttäuschung; Ernüchterung; Rückschlag
misstap Fehler; Fehlgriff; Fehlschlag; Fehlschläge; Fehlschuß; Irrtum; Mißerfolg; Mißgriff; Schnitzer; Verfehlung; Versehen
misverstand Fehler; Fehlgriff; Fehlschlag; Fehlschuß; Irrtum; Mißerfolg; Mißgriff; Verfehlung; Versehen Kommunikationsstörung; Mißverständnis; Schluß
vergissing Fehler; Fehlgriff; Fehlschlag; Fehlschuß; Irrtum; Mißerfolg; Mißgriff; Verfehlung; Versehen
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abuis falsch; im Irrtum
fout falsch; fehlerhaft; unrichtig; verkehrt; verschmitzt

Synoniemen voor "Versehen":


Wiktionary: Versehen


Cross Translation:
FromToVia
Versehen flater; verwarring bévue — Erreur commise par ignorance ou par inadvertance.
Versehen abuis; fout; dwaling; vergissing erreurfaux opinion ; fausse doctrine.

Verwante vertalingen van versehen