Duits

Uitgebreide vertaling voor versprechen (Duits) in het Nederlands

versprechen:

versprechen werkwoord (verspreche, versprichst, verspricht, versprach, verspracht, versprochen)

  1. versprechen (zusagen)
    beloven; toezeggen
    • beloven werkwoord (beloof, belooft, beloofde, beloofden, beloofd)
    • toezeggen werkwoord (zeg toe, zegt toe, zegde toe, zegden toe, toegezegd)
  2. versprechen (sich versprechen)

Conjugations for versprechen:

Präsens
  1. verspreche
  2. versprichst
  3. verspricht
  4. versprechen
  5. versprecht
  6. versprechen
Imperfekt
  1. versprach
  2. versprachst
  3. versprach
  4. versprachen
  5. verspracht
  6. versprachen
Perfekt
  1. habe versprochen
  2. hast versprochen
  3. hat versprochen
  4. haben versprochen
  5. habt versprochen
  6. haben versprochen
1. Konjunktiv [1]
  1. verspreche
  2. versprechest
  3. verspreche
  4. versprechen
  5. versprechet
  6. versprechen
2. Konjunktiv
  1. verspräche
  2. versprächest
  3. verspräche
  4. versprächen
  5. versprächet
  6. versprächen
Futur 1
  1. werde versprechen
  2. wirst versprechen
  3. wird versprechen
  4. werden versprechen
  5. werdet versprechen
  6. werden versprechen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde versprechen
  2. würdest versprechen
  3. würde versprechen
  4. würden versprechen
  5. würdet versprechen
  6. würden versprechen
Diverses
  1. versprich!
  2. versprecht!
  3. versprechen Sie!
  4. versprochen
  5. versprechend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor versprechen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
beloven versprechen; zusagen
toezeggen versprechen; zusagen
verspreken sich versprechen; versprechen

Synoniemen voor "versprechen":


Wiktionary: versprechen

versprechen
verb
  1. toezeggen dat iets gedaan zal worden
  2. beloven
  3. een uitspraak doen die men niet zo bedoelde te maken

Cross Translation:
FromToVia
versprechen zich; verspreken fluff — to make a mistake in one’s lines
versprechen plechtig beloven pledge — to make a solemn promise
versprechen beloven promise — to commit to something or action
versprechen beveiligen; in veiligheid brengen; veilig stellen; vrijwaren; behoeden; beschermen; beloven; toezeggen; uitloven; verzeggen; nakomen; naleven; uitvoeren; verrichten; vervullen; voltrekken; borg staan voor; garanderen; sponsoren; waarborgen; betuigen; verzekeren; assureren assurerrendre stable.
versprechen beloven; toezeggen; uitloven; verzeggen promettre — S’engager verbalement ou par écrit à quelque chose.

Versprechen:

Versprechen [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Versprechen (Gelöbnis; Erfordernis; Gelübde; Gebot)
    de toezegging; de belofte; de gelofte
    • toezegging [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • belofte [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • gelofte [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Versprechen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
belofte Erfordernis; Gebot; Gelöbnis; Gelübde; Versprechen
gelofte Erfordernis; Gebot; Gelöbnis; Gelübde; Versprechen
toezegging Erfordernis; Gebot; Gelöbnis; Gelübde; Versprechen

Synoniemen voor "Versprechen":


Wiktionary: Versprechen

Versprechen
noun
  1. een ondelinge of schriftelijke verklaring waarin men iets belooft

Cross Translation:
FromToVia
Versprechen belofte promise — vow
Versprechen belofte; toezegging; uitloving promesse — propre|fr action de promettre ; ou résultat de cette action.

Verwante vertalingen van versprechen