Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. vibrieren:
  2. Vibrieren:
  3. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor vibrieren (Duits) in het Nederlands

vibrieren:

vibrieren werkwoord (vibriere, vibrierst, vibriert, vibrierte, vibriertet, vibriert)

  1. vibrieren (zittern; zucken)
    vibreren; trillen
    • vibreren werkwoord (vibreer, vibreert, vibreerde, vibreerden, gevibreerd)
    • trillen werkwoord (tril, trilt, trilde, trilden, getrild)
  2. vibrieren (hin und her bewegen; stoßen; erschüttern; beben)
    schudden; heen en weer bewegen
    • schudden werkwoord (schud, schudt, schudde, schudden, geschud)
    • heen en weer bewegen werkwoord (beweeg heen en weer, beweegt heen en weer, bewoog heen en weer, bewogen heen en weer, heen en weer bewogen)
  3. vibrieren (frösteln; zittern; beben; bibbern; zucken)
    beven; bibberen; rillen
    • beven werkwoord (beef, beeft, beefde, beefden, gebeefd)
    • bibberen werkwoord (bibber, bibbert, bibberde, bibberden, gebibberd)
    • rillen werkwoord (ril, rilt, rilde, rilden, gerild)
  4. vibrieren (zittern; beben; zucken; flimmern)
    beven; sidderen
    • beven werkwoord (beef, beeft, beefde, beefden, gebeefd)
    • sidderen werkwoord (sidder, siddert, sidderde, sidderden, gesidderd)

Conjugations for vibrieren:

Präsens
  1. vibriere
  2. vibrierst
  3. vibriert
  4. vibrieren
  5. vibriert
  6. vibrieren
Imperfekt
  1. vibrierte
  2. vibriertest
  3. vibrierte
  4. vibrierten
  5. vibriertet
  6. vibrierten
Perfekt
  1. habe vibriert
  2. hast vibriert
  3. hat vibriert
  4. haben vibriert
  5. habt vibriert
  6. haben vibriert
1. Konjunktiv [1]
  1. vibriere
  2. vibrierest
  3. vibriere
  4. vibrieren
  5. vibrieret
  6. vibrieren
2. Konjunktiv
  1. vibrierte
  2. vibriertest
  3. vibrierte
  4. vibrierten
  5. vibriertet
  6. vibrierten
Futur 1
  1. werde vibrieren
  2. wirst vibrieren
  3. wird vibrieren
  4. werden vibrieren
  5. werdet vibrieren
  6. werden vibrieren
1. Konjunktiv [2]
  1. würde vibrieren
  2. würdest vibrieren
  3. würde vibrieren
  4. würden vibrieren
  5. würdet vibrieren
  6. würden vibrieren
Diverses
  1. vibrier!
  2. vibriert!
  3. vibrieren Sie!
  4. vibriert
  5. vibrierend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor vibrieren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
beven Beben; Erschütterung
bibberen Schlottern; Zittern
rillen Schlottern; Zittern
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
beven beben; bibbern; flimmern; frösteln; vibrieren; zittern; zucken beben; bibbern; schütteln
bibberen beben; bibbern; frösteln; vibrieren; zittern; zucken beben; frieren; frösteln; schaudern; schlottern; schnattern; zittern; zähneklappern
heen en weer bewegen beben; erschüttern; hin und her bewegen; stoßen; vibrieren
rillen beben; bibbern; frösteln; vibrieren; zittern; zucken
schudden beben; erschüttern; hin und her bewegen; stoßen; vibrieren beben; bibbern; schütteln
sidderen beben; flimmern; vibrieren; zittern; zucken
trillen vibrieren; zittern; zucken beben; bibbern; schwabbeln; schütteln
vibreren vibrieren; zittern; zucken

Wiktionary: vibrieren

vibrieren
verb
  1. schwingen, zittern
vibrieren
verb
  1. snel heen een weer bewegen

Cross Translation:
FromToVia
vibrieren trillen vibrate — move with small movements rapidly
vibrieren trillen; vibreren vibrer — Faire des vibrations

Vibrieren:

Vibrieren werkwoord

  1. Vibrieren (Vibration)
    Trillen

Vertaal Matrix voor Vibrieren:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Trillen Vibration; Vibrieren