Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. Assistent:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Assistent (Duits) in het Nederlands

Assistent:

Assistent [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Assistent (Hilfe; Mitarbeiter; Aushilfe; )
    de assistent; de hulp; de secondant; de helper
    • assistent [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • hulp [de ~] zelfstandig naamwoord
    • secondant [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • helper [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  2. der Assistent
    de assistent
  3. der Assistent

Vertaal Matrix voor Assistent:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
assistent Assistent; Aushilfe; Gehilfe; Gehilfin; Geselle; Helfer; Hilfe; Mitarbeiter; Sekundant
helper Assistent; Aushilfe; Gehilfe; Gehilfin; Geselle; Helfer; Hilfe; Mitarbeiter; Sekundant
hulp Assistent; Aushilfe; Gehilfe; Gehilfin; Geselle; Helfer; Hilfe; Mitarbeiter; Sekundant Arbeitslosengeld; Arbeitslosenhilfe; Assistenz; Beihilfe; Beistand; Bruder; Dienst; Dienstleistung; Familienfürsorge; Familienhilfe; Fürsorge; Gebäudereiniger; Handreichung; Haushaltsaushilfskraft; Haushaltshilfe; Hilfe; Hilfeleistung; Hilfsaktion; Hilfsmittel; Krankenpfleger; Mithilfe; Putzfrau; Service; Sozialhilfe; Sozialhilferegelung; Stütze; Unterstützung; Wohlfahrtssorge
secondant Assistent; Aushilfe; Gehilfe; Gehilfin; Geselle; Helfer; Hilfe; Mitarbeiter; Sekundant
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
wizard Assistent

Synoniemen voor "Assistent":


Wiktionary: Assistent

Assistent
noun
  1. meist akademisch vorgebildete Hilfskraft
Assistent
noun
  1. een persoon die ondersteunt

Cross Translation:
FromToVia
Assistent assistent assistant — person who assists
Assistent assistent assistant — software
Assistent assistent; famulus; helper; hulp; adjunct adjointpersonne qui est adjoindre à une autre pour certaines fonctions.