Duits

Uitgebreide vertaling voor Fortbildung (Duits) in het Nederlands

Fortbildung:

Fortbildung [die ~] zelfstandig naamwoord

  1. die Fortbildung
    de bijscholing; de nascholing
  2. die Fortbildung
  3. die Fortbildung (Unterricht; Schulung; Ausbildung; )
    het onderwijs; de scholing; de educatie
    • onderwijs [het ~] zelfstandig naamwoord
    • scholing [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • educatie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
  4. die Fortbildung (Fortbildungskursus)
    de bijscholingscursus
  5. die Fortbildung (Fortbildungskursus)
    herhalingscursus; opfriscursus

Vertaal Matrix voor Fortbildung:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bijscholing Fortbildung berufliche Weiterbildung
bijscholingscursus Fortbildung; Fortbildungskursus
educatie Ausbildung; Bildung; Entwicklung; Erziehung; Fortbildung; Schule; Schulung; Unterricht; Unterrichtswesen
herhalingscursus Fortbildung; Fortbildungskursus
nascholing Fortbildung
onderwijs Ausbildung; Bildung; Entwicklung; Erziehung; Fortbildung; Schule; Schulung; Unterricht; Unterrichtswesen Kurs; Lehre; Unterricht; Unterrichtswesen
opfriscursus Fortbildung; Fortbildungskursus
scholing Ausbildung; Bildung; Entwicklung; Erziehung; Fortbildung; Schule; Schulung; Unterricht; Unterrichtswesen Ausbildung; Bildung; Erziehung; Schulung
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
permanente educatie Fortbildung

Synoniemen voor "Fortbildung":