Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. Gebrauch:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Gebrauch (Duits) in het Nederlands

Gebrauch:

Gebrauch [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Gebrauch (Handhabung; Benutzung; Verwendung; )
    het gebruik; de aanwending; de behandeling; de hantering
  2. der Gebrauch (Anwendung; Benutzung; Verwendung)
    de gewoonte; de usance; het gebruik; de traditie
    • gewoonte [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • usance [de ~] zelfstandig naamwoord
    • gebruik [het ~] zelfstandig naamwoord
    • traditie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
  3. der Gebrauch (Anwendung; Verwendung; Benutzung)
    de toepassing; het gebruik; de aanwending; aanwenden

Vertaal Matrix voor Gebrauch:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanwenden Anwendung; Benutzung; Gebrauch; Verwendung
aanwending Anwendung; Benutzung; Gebrauch; Handhabung; Hantieren; Nutzung; Verwendung; Verwertung Verwendung
behandeling Anwendung; Benutzung; Gebrauch; Handhabung; Hantieren; Nutzung; Verwendung; Verwertung Behandlung; Therapie
gebruik Anwendung; Benutzung; Gebrauch; Handhabung; Hantieren; Nutzung; Verwendung; Verwertung Verbrauch; Verwendung
gewoonte Anwendung; Benutzung; Gebrauch; Verwendung
hantering Anwendung; Benutzung; Gebrauch; Handhabung; Hantieren; Nutzung; Verwendung; Verwertung
toepassing Anwendung; Benutzung; Gebrauch; Verwendung Anwendung; App; Commerce Server-Anwendung; Commerce-Anwendung; Programm; Verwendung
traditie Anwendung; Benutzung; Gebrauch; Verwendung Angewohnheit; Brauch; Gepflogenheit; Gewohnheit; Legende; Sitte; Tradition; Überlieferung
usance Anwendung; Benutzung; Gebrauch; Verwendung
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanwenden anwenden; benutzen; einsetzen; gebrauchen; handhaben; hantieren; praktizieren; tun; verrichten; verwenden

Synoniemen voor "Gebrauch":


Wiktionary: Gebrauch

Gebrauch
noun
  1. zumeist im Plural stehend: Gepflogenheit; etwas, das man aus Tradition macht
  2. Verwendung, Anwendung, Einsatz
Gebrauch
noun
  1. toepassen van iets

Cross Translation:
FromToVia
Gebrauch gebruik use — act of using
Gebrauch gebruik; zede; gewoonte; usance coutume — À trier
Gebrauch gebruik; gewoonte; usance habitudedisposition acquérir par des actes réitérer.
Gebrauch gebruik; genot; beroep; regres; appel recoursaction par laquelle on rechercher de l’assistance, du secours.

Verwante vertalingen van Gebrauch