Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. Landsitz:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Landsitz (Duits) in het Nederlands

Landsitz:

Landsitz [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Landsitz (Landgut)
    het landgoed
    • landgoed [het ~] zelfstandig naamwoord
  2. der Landsitz (Landgut)
    het buitengoed
  3. der Landsitz (Immobilien; Gebäude; Haus; )
    het vastgoed; onroerende goederen; onroerende zaken

Vertaal Matrix voor Landsitz:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
buitengoed Landgut; Landsitz
landgoed Landgut; Landsitz
onroerende goederen Gebäude; Grundbesitz; Grundstück; Gut; Güter; Haus; Hof; Häuser; Höfe; Immobilien; Landgut; Landsitz
onroerende zaken Gebäude; Grundbesitz; Grundstück; Gut; Güter; Haus; Hof; Häuser; Höfe; Immobilien; Landgut; Landsitz
vastgoed Gebäude; Grundbesitz; Grundstück; Gut; Güter; Haus; Hof; Häuser; Höfe; Immobilien; Landgut; Landsitz Grundbesitz; unbewegliche Güter

Synoniemen voor "Landsitz":


Wiktionary: Landsitz

Landsitz
noun
  1. een tweede woning in een landelijke of natuurrijke omgeving