Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. Personal:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Personal (Duits) in het Nederlands

Personal:

Personal [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Personal (Arbeitskraft; Angestellten)
    het personeel; de staf
    • personeel [het ~] zelfstandig naamwoord
    • staf [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  2. Personal (Arbeitskraft; Angestellten)
    de mankracht
  3. Personal (Angestellten; Bedienung)
    de werknemers; de employees
  4. Personal (Arbeitskräfte; Angestellten)
    de arbeidskrachten; de mankracht
  5. Personal
    het personeel

Vertaal Matrix voor Personal:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
arbeidskrachten Angestellten; Arbeitskräfte; Personal Arbeitskräfte
employees Angestellten; Bedienung; Personal
mankracht Angestellten; Arbeitskraft; Arbeitskräfte; Personal
personeel Angestellten; Arbeitskraft; Personal
staf Angestellten; Arbeitskraft; Personal Kader; Stab; Stange; Stock; führendes Personal
werknemers Angestellten; Bedienung; Personal

Synoniemen voor "Personal":


Wiktionary: Personal

Personal
noun
  1. de personen die een bedrijf in loondienst heeft

Cross Translation:
FromToVia
Personal personeel; medewerkers personnel — employees, office staff
Personal medewerkers; personeel staff — employees of a business

Verwante vertalingen van Personal