Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. Zwiebel:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Zwiebel (Duits) in het Nederlands

Zwiebel:

Zwiebel [die ~] zelfstandig naamwoord

  1. die Zwiebel (Kopf; Kugel)
    het hoofd; de bol; hoofd van een mens
  2. die Zwiebel
    de groente; de ui
    • groente [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • ui [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Zwiebel:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bol Kopf; Kugel; Zwiebel Bällchen; Erdball; Erde; Globus; Köpfchen; Kügelchen
groente Zwiebel Gemüse
hoofd Kopf; Kugel; Zwiebel Anfang; Anfang einer Brief; Anführer; Boss; Chef; Führer; Gebieter; Hauptmann; HauptmanneinerGruppe; Kopf; Kopf des Tisches; Kopfende; Leiter; Rektor; Schuldirektor; Schulleiter; Schulvorsteher; Stammeshäuptling; Titel; Vorgesetzte; Vorstand; Vorsteher; Überschrift
hoofd van een mens Kopf; Kugel; Zwiebel
ui Zwiebel
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bol aufgebauscht; aufgedunsen; ausgestopft; gespannt; gewölbt; kugelformig; kugelrund; prall; rund
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
hoofd hauptsächliche

Synoniemen voor "Zwiebel":


Wiktionary: Zwiebel

Zwiebel
noun
  1. Botanik: eine essbare Kulturpflanze aus der Gruppe der Zwiebelgewächse (Alliaceae)
    • Zwiebelui

Cross Translation:
FromToVia
Zwiebel ui; ajuin onion — a monocotyledonous plant of genus Allium allied to garlic, used as vegetable and spice.
Zwiebel bol bulbe — (botanique) Organe végétal souterrain formé par un bourgeon entouré de feuilles charnues, permettant à la plante de reformer chaque année ses parties aériennes.
Zwiebel ajuin; ui oignon — À trier

Verwante vertalingen van Zwiebel