Overzicht


Duits

Uitgebreide vertaling voor andauern (Duits) in het Nederlands

andauern:

andauern werkwoord (dauere an, dauerst an, dauert an, dauerte an, dauertet an, angedauert)

  1. andauern (durchgehen; kontinuieren; fortsetzen; )
    continueren; doorgaan; voortzetten; vervolgen; aanhouden; voortgaan; verdergaan
    • continueren werkwoord (continueer, continueert, continueerde, continueerden, gecontinueerd)
    • doorgaan werkwoord (ga door, gaat door, ging door, gingen door, doorgegaan)
    • voortzetten werkwoord (zet voort, zette voort, zetten voort, voortgezet)
    • vervolgen werkwoord (vervolg, vervolgt, vervolgde, vervolgden, vervolgd)
    • aanhouden werkwoord (houd aan, houdt aan, hield aan, hielden aan, aangehouden)
    • voortgaan werkwoord (ga voort, gaat voort, ging voort, gingen voort, voortgegaan)
    • verdergaan werkwoord (ga verder, gaat verder, ging verder, gingen verder, verder gegaan)
  2. andauern (anhalten; ausharren)
    volhouden; doorzetten; standhouden; doorgaan; volharden
    • volhouden werkwoord (houd vol, houdt vol, hield vol, hielden vol, volgehouden)
    • doorzetten werkwoord (zet door, zette door, zetten door, doorgezet)
    • standhouden werkwoord (houd stand, houdt stand, hield stand, hielden stand, standgehouden)
    • doorgaan werkwoord (ga door, gaat door, ging door, gingen door, doorgegaan)
    • volharden werkwoord (volhard, volhardt, volhardde, volhardden, volhard)
  3. andauern (fortdauern; anhalten; währen; standhalten; fortwähren)
    voortduren; aanhouden; voortbestaan
    • voortduren werkwoord (duur voort, duurt voort, duurde voort, duurden voort, voortgeduurd)
    • aanhouden werkwoord (houd aan, houdt aan, hield aan, hielden aan, aangehouden)
    • voortbestaan werkwoord (besta voort, bestaat voort, bestond voort, bestonden voort, voortbestaan)

Conjugations for andauern:

Präsens
  1. dauere an
  2. dauerst an
  3. dauert an
  4. daueren an
  5. dauert an
  6. daueren an
Imperfekt
  1. dauerte an
  2. dauertest an
  3. dauerte an
  4. dauerten an
  5. dauertet an
  6. dauerten an
Perfekt
  1. habe angedauert
  2. hast angedauert
  3. hat angedauert
  4. haben angedauert
  5. habt angedauert
  6. haben angedauert
1. Konjunktiv [1]
  1. dauere an
  2. dauerest an
  3. dauere an
  4. daueren an
  5. daueret an
  6. daueren an
2. Konjunktiv
  1. dauerte an
  2. dauertest an
  3. dauerte an
  4. dauerten an
  5. dauertet an
  6. dauerten an
Futur 1
  1. werde andauern
  2. wirst andauern
  3. wird andauern
  4. werden andauern
  5. werdet andauern
  6. werden andauern
1. Konjunktiv [2]
  1. würde andauern
  2. würdest andauern
  3. würde andauern
  4. würden andauern
  5. würdet andauern
  6. würden andauern
Diverses
  1. dauer an!
  2. dauert an!
  3. daueren Sie an!
  4. angedauert
  5. andauernd
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor andauern:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanhouden Ausdauer; Beharrlichkeit; Beharrung; Standhaftigkeit; Standhalten; Zähigkeit
voortbestaan Fortbestand; Fortbestehen; Überleben
voortduren Andauern; Bestehenbleiben
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanhouden andauern; anhalten; durchgehen; fortdauern; fortfahren; fortführen; fortgehen; fortsetzen; fortwähren; kontinuieren; standhalten; verfolgen; weitergehen; weiterlaufen; währen andringen; durchsetzen; einsperren; erfassen; ergreifen; fassen; fesseln; festnehmen; greifen; verhaften
continueren andauern; durchgehen; fortdauern; fortfahren; fortführen; fortgehen; fortsetzen; fortwähren; kontinuieren; verfolgen; weitergehen; weiterlaufen fortführen; fortsetzen; kontinuieren; verfolgen; weitermachen
doorgaan andauern; anhalten; ausharren; durchgehen; fortdauern; fortfahren; fortführen; fortgehen; fortsetzen; fortwähren; kontinuieren; verfolgen; weitergehen; weiterlaufen fortführen; fortsetzen; kontinuieren; verfolgen; weitermachen
doorzetten andauern; anhalten; ausharren betreiben; durchdringen; durchhalten; durchsetzen; einimpfen; einpfeffern; einprägen; einschneiden; einschärfen; festhaken; fortsetzen; hämmern
standhouden andauern; anhalten; ausharren aushalten; ausharren; beharren; durchhalten; standhalten
verdergaan andauern; durchgehen; fortdauern; fortfahren; fortführen; fortgehen; fortsetzen; fortwähren; kontinuieren; verfolgen; weitergehen; weiterlaufen durchgehen; durchlaufen; durchmachen; erfolgen; fortfahren; fortführen; fortgehen; fortsetzen; fortziehen; kontinuieren; nachsetzen; verfolgen; weitergehen; weiterlaufen; weitermachen
vervolgen andauern; durchgehen; fortdauern; fortfahren; fortführen; fortgehen; fortsetzen; fortwähren; kontinuieren; verfolgen; weitergehen; weiterlaufen das Urteil sprechen; erstreben; fortführen; fortsetzen; gerichtlich verfolgen; kontinuieren; nacheifern; nachjagen; nachstreben; streben nach; verfolgen; verurteilen; weitermachen
volharden andauern; anhalten; ausharren
volhouden andauern; anhalten; ausharren ausgestreckt halten; aushalten; ausharren; durchhalten; ertragen; tragen
voortbestaan andauern; anhalten; fortdauern; fortwähren; standhalten; währen
voortduren andauern; anhalten; fortdauern; fortwähren; standhalten; währen
voortgaan andauern; durchgehen; fortdauern; fortfahren; fortführen; fortgehen; fortsetzen; fortwähren; kontinuieren; verfolgen; weitergehen; weiterlaufen durchgehen; durchlaufen; durchmachen; weitergehen; weiterlaufen
voortzetten andauern; durchgehen; fortdauern; fortfahren; fortführen; fortgehen; fortsetzen; fortwähren; kontinuieren; verfolgen; weitergehen; weiterlaufen fortführen; fortsetzen; kontinuieren; verfolgen; weitermachen

Synoniemen voor "andauern":


Wiktionary: andauern

andauern
verb
  1. voortduren

Cross Translation:
FromToVia
andauern volhouden last — to hold out