Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Vertaal ausgewählt

Vertaal ausgewählt van Duits naar Nederlands

Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. ausgewählt:
  2. auswählen:
  3. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor ausgewählt (Duits) in het Nederlands

ausgewählt:

ausgewählt bijvoeglijk naamwoord

  1. ausgewählt (lieb; ergeben; teuer; wert)
    favoriete; dierbaar; lievelings; geselecteerd; verkoren; toegenegen
  2. ausgewählt (ausgesucht; auserlesen)
    geselecteerd; uitgekozen; uitgezocht
  3. ausgewählt (auserkoren; ausgesucht; ausgelesen; auserwählt; auserlesen)
    geselecteerd; waaraan voorkeur is gegeven; verkozen; uitgezocht
  4. ausgewählt (sortiert; ausgesucht)
    assorti; gesorteerd
  5. ausgewählt (auserkoren; gewählt; auserwählt; bevorzugt; ausgelesen)
    uitverkoren
  6. ausgewählt (ausgezeichnet; vortrefflich; tipp-topp; )
    hoogwaardig; perfect; prima; van goede kwaliteit
  7. ausgewählt (vortrefflich; ausgezeichnet; perfekt; )
    uitstekend; volmaakt; uitmuntend; voortreffelijk; perfect; patent
  8. ausgewählt (ausgelesen; ausgesucht)
    uitgelezen; heel mooi

Vertaal Matrix voor ausgewählt:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
patent Patent
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dierbaar ausgewählt; ergeben; lieb; teuer; wert beliebt; geliebt; gerngesehen; populär
gesorteerd ausgesucht; ausgewählt; sortiert
hoogwaardig auserlesen; ausgelesen; ausgesucht; ausgewählt; ausgezeichnet; edel; erstklassig; fabelhaft; herausragend; hervorragend; tadellos; tipp-topp; vortrefflich; vorzüglich
patent auserlesen; ausgelesen; ausgesucht; ausgewählt; ausgezeichnet; edel; erstklassig; fehlerfrei; formidabel; herausragend; hervorragend; perfekt; sublim; tadellos; tipp-topp; top; vollkommen; vortrefflich; vorzüglich patentiert
perfect auserlesen; ausgelesen; ausgesucht; ausgewählt; ausgezeichnet; edel; erstklassig; fabelhaft; fehlerfrei; formidabel; herausragend; hervorragend; perfekt; sublim; tadellos; tipp-topp; top; vollkommen; vortrefflich; vorzüglich einwandfrei; erstklassig; fehlerfrei; fehlerlos; ideal; perfekt; sublim; tadellos; vollkommen
prima auserlesen; ausgelesen; ausgesucht; ausgewählt; ausgezeichnet; edel; erstklassig; fabelhaft; herausragend; hervorragend; tadellos; tipp-topp; vortrefflich; vorzüglich fabelhaft; gut; hervorragend; prima; pudelwohl; sauwohl
toegenegen ausgewählt; ergeben; lieb; teuer; wert beliebt; geliebt; gerngesehen; populär
uitgelezen ausgelesen; ausgesucht; ausgewählt ausgezeichnet; vortrefflich; vorzüglich
uitgezocht auserkoren; auserlesen; auserwählt; ausgelesen; ausgesucht; ausgewählt ausgezeichnet; vortrefflich; vorzüglich
uitmuntend auserlesen; ausgelesen; ausgesucht; ausgewählt; ausgezeichnet; edel; erstklassig; fehlerfrei; formidabel; herausragend; hervorragend; perfekt; sublim; tadellos; tipp-topp; top; vollkommen; vortrefflich; vorzüglich ausgezeichnet; vortrefflich; vorzüglich
uitstekend auserlesen; ausgelesen; ausgesucht; ausgewählt; ausgezeichnet; edel; erstklassig; fehlerfrei; formidabel; herausragend; hervorragend; perfekt; sublim; tadellos; tipp-topp; top; vollkommen; vortrefflich; vorzüglich ausgezeichnet; beispiellos; einmalig; einzig; einzigartig; enorm; erstklassig; erstrangig; fabelhaft; famos; genial; glanzreich; glänzend; grandios; großartig; gut; herausragend; hervorragend; köstlich; nicht gekannt; oberst; oberste; ohnegleichen; phantastisch; prachtvoll; prächtig; stark; stolz; tipp-topp; toll; unbekannt; ungehört; unvergleichlich; unübertroffen; vortrefflich; vorzüglich; wunderschön; überaus lobenswert
uitverkoren auserkoren; auserwählt; ausgelesen; ausgewählt; bevorzugt; gewählt
verkoren ausgewählt; ergeben; lieb; teuer; wert
volmaakt auserlesen; ausgelesen; ausgesucht; ausgewählt; ausgezeichnet; edel; erstklassig; fehlerfrei; formidabel; herausragend; hervorragend; perfekt; sublim; tadellos; tipp-topp; top; vollkommen; vortrefflich; vorzüglich einwandfrei; erstklassig; fehlerfrei; fehlerlos; ideal; perfekt; sublim; tadellos; vollkommen
voortreffelijk auserlesen; ausgelesen; ausgesucht; ausgewählt; ausgezeichnet; edel; erstklassig; fehlerfrei; formidabel; herausragend; hervorragend; perfekt; sublim; tadellos; tipp-topp; top; vollkommen; vortrefflich; vorzüglich ausgezeichnet; einmalig; einzig; einzigartig; enorm; fabelhaft; famos; genial; glanzreich; glänzend; grandios; großartig; gut; herausragend; hervorragend; köstlich; phantastisch; prachtvoll; prächtig; stark; stolz; tipp-topp; toll; vortrefflich; vorzüglich; wunderschön
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
assorti ausgesucht; ausgewählt; sortiert
favoriete ausgewählt; ergeben; lieb; teuer; wert
geselecteerd auserkoren; auserlesen; auserwählt; ausgelesen; ausgesucht; ausgewählt; ergeben; lieb; teuer; wert
heel mooi ausgelesen; ausgesucht; ausgewählt
lievelings ausgewählt; ergeben; lieb; teuer; wert
uitgekozen auserlesen; ausgesucht; ausgewählt
van goede kwaliteit auserlesen; ausgelesen; ausgesucht; ausgewählt; ausgezeichnet; edel; erstklassig; fabelhaft; herausragend; hervorragend; tadellos; tipp-topp; vortrefflich; vorzüglich
verkozen auserkoren; auserlesen; auserwählt; ausgelesen; ausgesucht; ausgewählt
waaraan voorkeur is gegeven auserkoren; auserlesen; auserwählt; ausgelesen; ausgesucht; ausgewählt

Synoniemen voor "ausgewählt":


auswählen:

auswählen werkwoord (wähle aus, wählst aus, wählt aus, wählte aus, wähltet aus, ausgewählt)

  1. auswählen (selektieren; heraussuchen; sieben; )
    kiezen; selecteren; uitzoeken; uitkiezen; uitpikken; selectie toepassen; schiften; ziften
    • kiezen werkwoord (kies, kiest, koos, kozen, gekozen)
    • selecteren werkwoord (selecteer, selecteert, selecteerde, selecteerden, geselecteerd)
    • uitzoeken werkwoord (zoek uit, zoekt uit, zocht uit, zochten uit, uitgezocht)
    • uitkiezen werkwoord (kies uit, kiest uit, koos uit, kozen uit, uitgekozen)
    • uitpikken werkwoord (pik uit, pikt uit, pikte uit, pikten uit, uitgepikt)
    • selectie toepassen werkwoord (pas selectie toe, past selectie toe, paste selectie toe, pasten selectie toe, selectie toegepast)
    • schiften werkwoord (schift, schiftte, schiftten, geschift)
    • ziften werkwoord (zift, ziftte, ziftten, gezift)
  2. auswählen (selektieren; auslesen)
    verkiezen; uitverkiezen; selectie toepassen
    • verkiezen werkwoord (verkies, verkiest, verkoos, verkozen, verkozen)
    • uitverkiezen werkwoord (verkies uit, verkiest uit, verkoos uit, verkozen uit, uitverkozen)
    • selectie toepassen werkwoord (pas selectie toe, past selectie toe, paste selectie toe, pasten selectie toe, selectie toegepast)
  3. auswählen (auslesen; ablesen; sortieren; )
    uitlezen; aflezen
    • uitlezen werkwoord (lees uit, leest uit, las uit, lazen uit, uitgelezen)
    • aflezen werkwoord (lees af, leest af, las af, lazen af, afgelezen)
  4. auswählen (entwirren; aussuchen; heraussuchen; )
    uitzoeken; ontwarren; uitpluizen; ontraadselen; uitrafelen; uitvezelen; ontrafelen
    • uitzoeken werkwoord (zoek uit, zoekt uit, zocht uit, zochten uit, uitgezocht)
    • ontwarren werkwoord (ontwar, ontwart, ontwarde, ontwarden, ontward)
    • uitpluizen werkwoord (pluis uit, pluist uit, ploos uit, plozen uit, uitgeplozen)
    • ontraadselen werkwoord (ontraadsel, ontraadselt, ontraadselde, ontraadselden, ontraadseld)
    • uitrafelen werkwoord (rafel uit, rafelt uit, rafelde uit, rafelden uit, uitgerafeld)
    • uitvezelen werkwoord (vezel uit, vezelt uit, vezelde uit, vezelden uit, uitgevezeld)
    • ontrafelen werkwoord (ontrafel, ontrafelt, ontrafelde, ontrafelden, ontrafeld)
  5. auswählen
    kiezen
    • kiezen werkwoord (kies, kiest, koos, kozen, gekozen)

Conjugations for auswählen:

Präsens
  1. wähle aus
  2. wählst aus
  3. wählt aus
  4. wählen aus
  5. wählt aus
  6. wählen aus
Imperfekt
  1. wählte aus
  2. wähltest aus
  3. wählte aus
  4. wählten aus
  5. wähltet aus
  6. wählten aus
Perfekt
  1. habe ausgewählt
  2. hast ausgewählt
  3. hat ausgewählt
  4. haben ausgewählt
  5. habt ausgewählt
  6. haben ausgewählt
1. Konjunktiv [1]
  1. wähle aus
  2. wählest aus
  3. wähle aus
  4. wählen aus
  5. wählet aus
  6. wählen aus
2. Konjunktiv
  1. wählte aus
  2. wähltest aus
  3. wählte aus
  4. wählten aus
  5. wähltet aus
  6. wählten aus
Futur 1
  1. werde auswählen
  2. wirst auswählen
  3. wird auswählen
  4. werden auswählen
  5. werdet auswählen
  6. werden auswählen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde auswählen
  2. würdest auswählen
  3. würde auswählen
  4. würden auswählen
  5. würdet auswählen
  6. würden auswählen
Diverses
  1. wähl aus!
  2. wählt aus!
  3. wählen Sie aus!
  5. ausgewählt
  6. auswählend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor auswählen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aflezen Ablesen
kiezen Stimmen; Wählen
selecteren Aussuchen; Selektieren
uitzoeken Aussuchen; Selektieren
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aflezen ablesen; auslesen; auswählen; herauspicken; heraussuchen; sichten; sieben; sortieren; verlesen bekanntgeben; bekanntmachen; verkündigen; veröffentlichen
kiezen auslesen; auswählen; herauspicken; heraussuchen; selektieren; sichten; sieben; sortieren abstimmen; stimmen; wählen
ontraadselen aufdröseln; aufknoten; aufknöpfen; auflösen; auseinanderfasern; ausfasern; ausfransen; ausfädeln; auskundschaften; auslesen; aussondern; aussuchen; auswählen; entknoten; enträtseln; entwirren; entziffern; erforschen; ergründen; erkunden; forschen; herauspicken; heraussuchen; klauben; rupfen; sammeln; selektieren; sichten; sieben; sortieren; stochern; trennen; zerfasern; zupfen aufknoten; aufknöpfen; auflösen; ausklügeln; ausknobeln; deuten; entknoten; enträtseln; entwirren; entziffern; herausbringen; lösen; sichlösen; teilen
ontrafelen aufdröseln; aufknoten; aufknöpfen; auflösen; auseinanderfasern; ausfasern; ausfransen; ausfädeln; auskundschaften; auslesen; aussondern; aussuchen; auswählen; entknoten; enträtseln; entwirren; entziffern; erforschen; ergründen; erkunden; forschen; herauspicken; heraussuchen; klauben; rupfen; sammeln; selektieren; sichten; sieben; sortieren; stochern; trennen; zerfasern; zupfen aufknoten; aufknöpfen; auflösen; ausklügeln; ausknobeln; deuten; entknoten; enträtseln; entwirren; entziffern; fasern; herausbringen; lösen; scheiden; sichlösen; teilen; trennen
ontwarren aufdröseln; aufknoten; aufknöpfen; auflösen; auseinanderfasern; ausfasern; ausfransen; ausfädeln; auskundschaften; auslesen; aussondern; aussuchen; auswählen; entknoten; enträtseln; entwirren; entziffern; erforschen; ergründen; erkunden; forschen; herauspicken; heraussuchen; klauben; rupfen; sammeln; selektieren; sichten; sieben; sortieren; stochern; trennen; zerfasern; zupfen aufknoten; aufknöpfen; auflösen; ausfindig machen; ausklügeln; ausknobeln; dekodieren; deuten; entknoten; enträtseln; entschlüsseln; entwirren; entziffern; fasern; herausbekommen; herausbringen; hinterkommen; lösen; scheiden; sichlösen; teilen; trennen
schiften auslesen; auswählen; herauspicken; heraussuchen; selektieren; sichten; sieben; sortieren gerinnen; gliedern; ordnen; sauer werden
selecteren auslesen; auswählen; herauspicken; heraussuchen; selektieren; sichten; sieben; sortieren einzeln auswählen; markieren
selectie toepassen auslesen; auswählen; herauspicken; heraussuchen; selektieren; sichten; sieben; sortieren
uitkiezen auslesen; auswählen; herauspicken; heraussuchen; selektieren; sichten; sieben; sortieren
uitlezen ablesen; auslesen; auswählen; herauspicken; heraussuchen; sichten; sieben; sortieren; verlesen
uitpikken auslesen; auswählen; herauspicken; heraussuchen; selektieren; sichten; sieben; sortieren
uitpluizen aufdröseln; aufknoten; aufknöpfen; auflösen; auseinanderfasern; ausfasern; ausfransen; ausfädeln; auskundschaften; auslesen; aussondern; aussuchen; auswählen; entknoten; enträtseln; entwirren; entziffern; erforschen; ergründen; erkunden; forschen; herauspicken; heraussuchen; klauben; rupfen; sammeln; selektieren; sichten; sieben; sortieren; stochern; trennen; zerfasern; zupfen
uitrafelen aufdröseln; aufknoten; aufknöpfen; auflösen; auseinanderfasern; ausfasern; ausfransen; ausfädeln; auskundschaften; auslesen; aussondern; aussuchen; auswählen; entknoten; enträtseln; entwirren; entziffern; erforschen; ergründen; erkunden; forschen; herauspicken; heraussuchen; klauben; rupfen; sammeln; selektieren; sichten; sieben; sortieren; stochern; trennen; zerfasern; zupfen aufdröseln; aufknoten; aufknöpfen; auftrennen; auseinander fasern; ausfasern; ausfransen; ausfädeln; ausknobeln; entknoten; entwirren
uitverkiezen auslesen; auswählen; selektieren
uitvezelen aufdröseln; aufknoten; aufknöpfen; auflösen; auseinanderfasern; ausfasern; ausfransen; ausfädeln; auskundschaften; auslesen; aussondern; aussuchen; auswählen; entknoten; enträtseln; entwirren; entziffern; erforschen; ergründen; erkunden; forschen; herauspicken; heraussuchen; klauben; rupfen; sammeln; selektieren; sichten; sieben; sortieren; stochern; trennen; zerfasern; zupfen
uitzoeken aufdröseln; aufknoten; aufknöpfen; auflösen; auseinanderfasern; ausfasern; ausfransen; ausfädeln; auskundschaften; auslesen; aussondern; aussuchen; auswählen; entknoten; enträtseln; entwirren; entziffern; erforschen; ergründen; erkunden; forschen; herauspicken; heraussuchen; klauben; rupfen; sammeln; selektieren; sichten; sieben; sortieren; stochern; trennen; zerfasern; zupfen gliedern; ordnen
verkiezen auslesen; auswählen; selektieren bevorzugen; vorziehen; wählen
ziften auslesen; auswählen; herauspicken; heraussuchen; selektieren; sichten; sieben; sortieren filtern; filtrieren; sieben

Synoniemen voor "auswählen":


Wiktionary: auswählen

auswählen
verb
  1. (transitiv) sich für eine von mehreren Möglichkeiten entscheiden
auswählen
verb
  1. uit een aantal mogelijkheden één of meer selecteren
Cross Translation:
FromToVia
• auswählen → uitkiezen; kiezen ↔ choose — to pick
• auswählen → uitkiezen ↔ select — to choose one or more elements from a set
• auswählen → aannemen; accepteren; ontvangen; als zoon aannemen; kiezen; uitkiezen; uitlezen; uitpikken; verkiezen; uitzoeken; adopteren; zich eigen maken ↔ adopter — choisir quelqu’un pour fils ou pour fille et lui en donner les droits civils en remplir certaines conditions prescrire par la loi.
• auswählen → kiezen; uitkiezen; uitlezen; uitpikken; verkiezen; uitzoeken ↔ choisir — Action de faire un choix ; prendre une personne ou une chose de préférence à une autre ou à plusieurs autres.
• auswählen → aanduiden; aangeven; een teken geven; merken; kenmerken; tekenen; laten zien; tentoonspreiden; tonen; vertonen; wijzen; uitwijzen; aanwijzen; uitduiden; kiezen; uitkiezen; uitlezen; uitpikken; verkiezen; uitzoeken ↔ désigner — Traduction à trier
• auswählen → kiezen; uitkiezen; uitlezen; uitpikken; verkiezen; uitzoeken ↔ opter — Choisir entre deux ou plusieurs choses qu’on ne peut avoir ensemble, entre deux ou plusieurs partis pour l’un desquels il faut se déterminer.
• auswählen → sorteren; selecteren; afzonderen; scheiden; afscheiden; schiften ↔ trier — séparer ce que l'on souhaite garder et ce que l'on souhaite jeter.
• auswählen → kiezen; verkiezen ↔ voter — Exprimer son choix, sa préférence lors d’une votation.







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0815 seconde
Page rendered in 1.0 seconds