Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Vertaal aushändigen

Vertaal aushändigen van Duits naar Nederlands

Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. aushändigen:
  2. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor aushändigen (Duits) in het Nederlands

aushändigen:

aushändigen werkwoord (händige aus, händigst aus, händigt aus, händigte aus, händigtet aus, ausgehändigt)

  1. aushändigen (distribuieren; verteilen; überreichen; )
    distribueren; verdelen; uitreiken; ronddelen
    • distribueren werkwoord (distribueer, distribueert, distribueerde, distribueerden, gedistribueerd)
    • verdelen werkwoord (verdeel, verdeelt, verdeelde, verdeelden, verdeeld)
    • uitreiken werkwoord (reik uit, reikt uit, reikte uit, reikten uit, uitgereikt)
    • ronddelen werkwoord (deel rond, deelt rond, deelde rond, deelden rond, rondgedeeld)
  2. aushändigen (kaitulieren; ausliefern; übergeben)
    capituleren; opgeven; zich overgeven; overgeven; uitleveren
    • capituleren werkwoord (capituleer, capituleert, capituleerde, capituleerden, gecapituleerd)
    • opgeven werkwoord (geef op, geeft op, gaf op, gaven op, opgegeven)
    • zich overgeven werkwoord
    • overgeven werkwoord (geef over, geeft over, gaf over, gaven over, overgegeven)
    • uitleveren werkwoord (lever uit, levert uit, leverde uit, leverden uit, uitgeleeefd)

Conjugations for aushändigen:

Präsens
  1. händige aus
  2. händigst aus
  3. händigt aus
  4. händigen aus
  5. händigt aus
  6. händigen aus
Imperfekt
  1. händigte aus
  2. händigtest aus
  3. händigte aus
  4. händigten aus
  5. händigtet aus
  6. händigten aus
Perfekt
  1. habe ausgehändigt
  2. hast ausgehändigt
  3. hat ausgehändigt
  4. haben ausgehändigt
  5. habt ausgehändigt
  6. haben ausgehändigt
1. Konjunktiv [1]
  1. händige aus
  2. händigest aus
  3. händige aus
  4. händigen aus
  5. händiget aus
  6. händigen aus
2. Konjunktiv
  1. händigte aus
  2. händigtest aus
  3. händigte aus
  4. händigten aus
  5. händigtet aus
  6. händigten aus
Futur 1
  1. werde aushändigen
  2. wirst aushändigen
  3. wird aushändigen
  4. werden aushändigen
  5. werdet aushändigen
  6. werden aushändigen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde aushändigen
  2. würdest aushändigen
  3. würde aushändigen
  4. würden aushändigen
  5. würdet aushändigen
  6. würden aushändigen
Diverses
  1. händig aus!
  2. händigt aus!
  3. händigen Sie aus!
  5. ausgehändigt
  6. aushändigend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor aushändigen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
opgeven Anfragen; Anmelden; Anzeigen
overgeven Abgeben; Erbrechen; Kotzen; sich Übergeben
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
capituleren aushändigen; ausliefern; kaitulieren; übergeben aufgeben; kapitulieren
distribueren ausgeben; aushändigen; ausschütten; ausstellen; austeilen; bereitstellen; besorgen; distribuieren; einbringen; geben; gewähren; herbeibringen; herbeischaffen; holen; liefern; schaffen; verabreichen; vermitteln; verschaffen; verteilen; überreichen distribuieren; rationieren; verteilen; zuteilen
opgeven aushändigen; ausliefern; kaitulieren; übergeben abfallen; abhängen; abkoppeln; abtrennen; anmelden; aufgeben; ausfallen; ausscheiden; die Hoffnung aufgeben; einschreiben; eintragen; entkoppeln; etwas aufgeben; in den Sack hauen; kapitulieren; loshaken; loskoppeln; opfern; verzichten; zurücktreten
overgeven aushändigen; ausliefern; kaitulieren; übergeben abgeben; abstehen; abtreten; aufgeben; darreichen; erbrechen; ergeben; herauswürgen; herüberreichen; hinhalten; hinüberreichen; kotzen; reichen; sich erbrechen; sich übergeben; speien; spucken; übergeben; überlassen; überliefern
ronddelen ausgeben; aushändigen; ausschütten; ausstellen; austeilen; bereitstellen; besorgen; distribuieren; einbringen; geben; gewähren; herbeibringen; herbeischaffen; holen; liefern; schaffen; verabreichen; vermitteln; verschaffen; verteilen; überreichen distribuieren; herumreichen; teilen; verbreiten; verteilen; zuteilen
uitleveren aushändigen; ausliefern; kaitulieren; übergeben
uitreiken ausgeben; aushändigen; ausschütten; ausstellen; austeilen; bereitstellen; besorgen; distribuieren; einbringen; geben; gewähren; herbeibringen; herbeischaffen; holen; liefern; schaffen; verabreichen; vermitteln; verschaffen; verteilen; überreichen distribuieren; herumreichen; teilen; verbreiten; verteilen; zuteilen
verdelen ausgeben; aushändigen; ausschütten; ausstellen; austeilen; bereitstellen; besorgen; distribuieren; einbringen; geben; gewähren; herbeibringen; herbeischaffen; holen; liefern; schaffen; verabreichen; vermitteln; verschaffen; verteilen; überreichen distribuieren; herumreichen; parzellieren; teilen; verbreiten; verteilen; zuteilen
zich overgeven aushändigen; ausliefern; kaitulieren; übergeben anvertrauen; aufgeben; ergeben; kapitulieren

Synoniemen voor "aushändigen":


Wiktionary: aushändigen

aushändigen
verb
  1. in de handen van een ander geven
Cross Translation:
FromToVia
• aushändigen → overgeven ↔ hand over — to relinquish control or possession







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0297 seconde
Page rendered in 1.0 seconds