Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Vertaal auszanken

Vertaal auszanken van Duits naar Nederlands

Overzicht

Duits naar Nederlands: Meer gegevens...

auszanken:
- uitschelden; uitkafferen; uitvloeken; uitfoeteren

Duits

Uitgebreide vertaling voor auszanken (Duits) in het Nederlands

auszanken:

auszanken werkwoord (zanke aus, zankst aus, zankt aus, zankte aus, zanktet aus, ausgezankt)

auszanken (schimpfen)
uitschelden; uitkafferen; uitvloeken; uitfoeteren
- uitschelden werkwoord (scheld uit, scheldt uit, schold uit, scholden uit, uitgescholden)
- uitkafferen werkwoord (kaffer uit, kaffert uit, kafferde uit, kafferden uit, uitgekafferd)
- uitvloeken werkwoord
- uitfoeteren werkwoord (foeter uit, foetert uit, foeterde uit, foeterden uit, uitgefoeterd)

Conjugations for auszanken:

Präsens

zanke aus
zankst aus
zankt aus
zanken aus
zankt aus
zanken aus

Imperfekt

zankte aus
zanktest aus
zankte aus
zankten aus
zanktet aus
zankten aus

Perfekt

habe ausgezankt
hast ausgezankt
hat ausgezankt
haben ausgezankt
habt ausgezankt
haben ausgezankt

1. Konjunktiv [1]

zanke aus
zankest aus
zanke aus
zanken aus
zanket aus
zanken aus

2. Konjunktiv

zankte aus
zanktest aus
zankte aus
zankten aus
zanktet aus
zankten aus

Futur 1

werde auszanken
wirst auszanken
wird auszanken
werden auszanken
werdet auszanken
werden auszanken

1. Konjunktiv [2]

würde auszanken
würdest auszanken
würde auszanken
würden auszanken
würdet auszanken
würden auszanken

Diverses

zank aus!
zankt aus!
zanken Sie aus!
ausgezankt
auszankend

1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor auszanken:

Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
uitfoeteren	auszanken; schimpfen
uitkafferen	auszanken; schimpfen
uitschelden	auszanken; schimpfen	ausschimpfen; beschimpfen; schelten; schimpfen; wettern
uitvloeken	auszanken; schimpfen