Overzicht


Duits

Uitgebreide vertaling voor beratschlagen (Duits) in het Nederlands

beratschlagen:

beratschlagen werkwoord (beratschlage, beratschlagst, beratschlagt, beratschlagte, beratschlagtet, beratschlagt)

  1. beratschlagen (beraten; sich beraten; abwägen; )
    overwegen; beraadslagen
    • overwegen werkwoord (overweeg, overweegt, overwoog, overwogen, overwogen)
    • beraadslagen werkwoord (beraadslaag, beraadslaagt, beraadslaagde, beraadslaagden, beraadslaagd)
    overleggen
    – het praten erover 1
    • overleggen werkwoord (overleg, overlegt, overlegde, overlegden, overlegd)
  2. beratschlagen (tagen; konferieren; beraten; eine Versammlung abhalten)
    in bespreking zijn; vergaderen
  3. beratschlagen (verhandeln)
    beraadslagen over
    • beraadslagen over werkwoord (beraadslaag over, beraadslaagt over, beraadslaagde over, beraadslaagden over, over beraadslaagd)
  4. beratschlagen (konferieren; tagen; beraten)
    confereren; een conferentie houden
    • confereren werkwoord (confereer, confereert, confereerde, confereerden, geconfereerd)
    • een conferentie houden werkwoord (houd een conferentie, houdt een conferentie, hield een conferentie, hielden een conferentie, een conferentie gehouden)

Conjugations for beratschlagen:

Präsens
  1. beratschlage
  2. beratschlagst
  3. beratschlagt
  4. beratschlagen
  5. beratschlagt
  6. beratschlagen
Imperfekt
  1. beratschlagte
  2. beratschlagtest
  3. beratschlagte
  4. beratschlagten
  5. beratschlagtet
  6. beratschlagten
Perfekt
  1. habe beratschlagt
  2. hast beratschlagt
  3. hat beratschlagt
  4. haben beratschlagt
  5. habt beratschlagt
  6. haben beratschlagt
1. Konjunktiv [1]
  1. beratschlage
  2. beratschlagest
  3. beratschlage
  4. beratschlagen
  5. beratschlaget
  6. beratschlagen
2. Konjunktiv
  1. beratschlagte
  2. beratschlagtest
  3. beratschlagte
  4. beratschlagten
  5. beratschlagtet
  6. beratschlagten
Futur 1
  1. werde beratschlagen
  2. wirst beratschlagen
  3. wird beratschlagen
  4. werden beratschlagen
  5. werdet beratschlagen
  6. werden beratschlagen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde beratschlagen
  2. würdest beratschlagen
  3. würde beratschlagen
  4. würden beratschlagen
  5. würdet beratschlagen
  6. würden beratschlagen
Diverses
  1. beratschlag!
  2. beratschlagt!
  3. beratschlagen Sie!
  4. beratschlagt
  5. beratschlagend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor beratschlagen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
overwegen Abwägen; Bedenken
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
beraadslagen Sitzung halten; abwägen; beraten; beratschlagen; eine Versammlung abhalten; konferieren; sich beraten; tagen
beraadslagen over beratschlagen; verhandeln
confereren beraten; beratschlagen; konferieren; tagen
een conferentie houden beraten; beratschlagen; konferieren; tagen
in bespreking zijn beraten; beratschlagen; eine Versammlung abhalten; konferieren; tagen
overleggen Sitzung halten; abwägen; beraten; beratschlagen; eine Versammlung abhalten; konferieren; sich beraten; tagen
overwegen Sitzung halten; abwägen; beraten; beratschlagen; eine Versammlung abhalten; konferieren; sich beraten; tagen abwägen; ausmachen; aussetzen; bedenken; beschauen; bestimmen; betrachten; ermessen; ernennen; erwägen; reflektieren; schätzen; sichberaten; spekulieren; taxieren; veranschlagen; überdenken; überlegen; überschlagen
vergaderen beraten; beratschlagen; eine Versammlung abhalten; konferieren; tagen

Synoniemen voor "beratschlagen":


Wiktionary: beratschlagen

beratschlagen
verb
  1. overleg plegen over de gezamenlijk te voeren actie