Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. besetzt:
  2. besetzen:
  3. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor besetzt (Duits) in het Nederlands

besetzt:

besetzt bijvoeglijk naamwoord

  1. besetzt
    bezet
    • bezet bijvoeglijk naamwoord

Vertaal Matrix voor besetzt:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bezet besetzt angeheitert; beschäftigt; eifrig; emsig; existent; fleißig; flott; freudig; freudvoll; frisch; fröhlich; gebucht; gedrängt; geräuschvoll; geschäftig; gesellig; heiter; lebendig; lebhaft; lustig; munter; quick; vergnüglich; üppig

Synoniemen voor "besetzt":


Wiktionary: besetzt


Cross Translation:
FromToVia
besetzt bezig busy — engaged
besetzt in gesprek; bezet engaged — already involved in a telephone call
besetzt bezet occupied — reserved
besetzt bezet; bezig occupied — busy
besetzt bezet occupied — militarily subjugated

besetzen:

besetzen werkwoord (besetze, besetzt, besetzte, besetztet, besetzt)

  1. besetzen (unzugänglich machen)
    bezetten; ontoegankelijk maken
  2. besetzen (falbeln)
    omboorden
    • omboorden werkwoord (omboord, omboordt, omboordde, omboordden, omboord)

Conjugations for besetzen:

Präsens
  1. besetze
  2. besetzt
  3. besetzt
  4. besetzen
  5. besetzt
  6. besetzen
Imperfekt
  1. besetzte
  2. besetztest
  3. besetzte
  4. besetzten
  5. besetztet
  6. besetzten
Perfekt
  1. habe besetzt
  2. hast besetzt
  3. hat besetzt
  4. haben besetzt
  5. habt besetzt
  6. haben besetzt
1. Konjunktiv [1]
  1. besetze
  2. besetzest
  3. besetze
  4. besetzen
  5. besetzet
  6. besetzen
2. Konjunktiv
  1. besetzte
  2. besetztest
  3. besetzte
  4. besetzten
  5. besetztet
  6. besetzten
Futur 1
  1. werde besetzen
  2. wirst besetzen
  3. wird besetzen
  4. werden besetzen
  5. werdet besetzen
  6. werden besetzen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde besetzen
  2. würdest besetzen
  3. würde besetzen
  4. würden besetzen
  5. würdet besetzen
  6. würden besetzen
Diverses
  1. besetz!
  2. besetzt!
  3. besetzen Sie!
  4. besetzt
  5. besetzend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor besetzen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bezetten besetzen; unzugänglich machen
omboorden besetzen; falbeln
ontoegankelijk maken besetzen; unzugänglich machen

Synoniemen voor "besetzen":


Wiktionary: besetzen

besetzen
verb
  1. een pand illegaal bewonen

Cross Translation:
FromToVia
besetzen bezetten occupy — have (taken) control of
besetzen kraken squat — to occupy without permission
besetzen afzetten; beslaan; garneren; stofferen; uitmonsteren garnir — militaire|fr armer, munir un dispositif de défense d'éléments ou de troupes nécessaires à sa défense, à sa protection.