Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. bevorrechten:


Duits

Uitgebreide vertaling voor bevorrechten (Duits) in het Nederlands

bevorrechten:

bevorrechten werkwoord (bevorrechte, bevorrechtest, bevorrechtet, bevorrechtete, bevorrechtetet, bevorrechtet)

  1. bevorrechten (bevorzugen; begünstigen)
    voortrekken; bevoordelen; begunstigen; voorschuiven
    • voortrekken werkwoord (trek voor, trekt voor, trok voor, trokken voor, voorgetrokken)
    • bevoordelen werkwoord (bevoordeel, bevoordeelt, bevoordeelde, bevoordeelden, bevoordeeld)
    • begunstigen werkwoord (begunstig, begunstigt, begunstigde, begunstigden, begunstigd)
    • voorschuiven werkwoord
  2. bevorrechten (spenden; geben; schenken; )
    geven; schenken; doneren
    • geven werkwoord (geef, geeft, gaf, gaven, gegeven)
    • schenken werkwoord (schenk, schenkt, schonk, schonken, geschonken)
    • doneren werkwoord (doneer, doneert, doneerde, doneerden, gedoneerd)

Conjugations for bevorrechten:

Präsens
  1. bevorrechte
  2. bevorrechtest
  3. bevorrechtet
  4. bevorrechten
  5. bevorrechtet
  6. bevorrechten
Imperfekt
  1. bevorrechtete
  2. bevorrechtetest
  3. bevorrechtete
  4. bevorrechteten
  5. bevorrechtetet
  6. bevorrechteten
Perfekt
  1. habe bevorrechtet
  2. hast bevorrechtet
  3. hat bevorrechtet
  4. haben bevorrechtet
  5. habt bevorrechtet
  6. haben bevorrechtet
1. Konjunktiv [1]
  1. bevorrechte
  2. bevorrechtest
  3. bevorrechte
  4. bevorrechten
  5. bevorrechtet
  6. bevorrechten
2. Konjunktiv
  1. bevorrechtete
  2. bevorrechtetest
  3. bevorrechtete
  4. bevorrechteten
  5. bevorrechtetet
  6. bevorrechteten
Futur 1
  1. werde bevorrechten
  2. wirst bevorrechten
  3. wird bevorrechten
  4. werden bevorrechten
  5. werdet bevorrechten
  6. werden bevorrechten
1. Konjunktiv [2]
  1. würde bevorrechten
  2. würdest bevorrechten
  3. würde bevorrechten
  4. würden bevorrechten
  5. würdet bevorrechten
  6. würden bevorrechten
Diverses
  1. bevorrecht!
  2. bevorrechtet!
  3. bevorrechten Sie!
  4. bevorrechtet
  5. bevorrechtend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor bevorrechten:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
begunstigen begünstigen; bevorrechten; bevorzugen
bevoordelen begünstigen; bevorrechten; bevorzugen
doneren ausstellen; austeilen; begünstigen; bevorrechten; bevorzugen; einreichen; einschenken; erweisen; geben; gießen; schenken; spenden; stiften; verehren; verschenken
geven ausstellen; austeilen; begünstigen; bevorrechten; bevorzugen; einreichen; einschenken; erweisen; geben; gießen; schenken; spenden; stiften; verehren; verschenken anbieten; austragen; besorgen; bieten; darbieten; darreichen; einflößen; eingeben; geben; hergeben; herreichen; herumgeben; herüberreichen; hinhalten; hinüberreichen; ins Haus liefern; jemandem etwas verabreichen; liefern; präsentieren; reichen; senden; verabreichen; verordnen; zustellen; überreichen
schenken ausstellen; austeilen; begünstigen; bevorrechten; bevorzugen; einreichen; einschenken; erweisen; geben; gießen; schenken; spenden; stiften; verehren; verschenken ausgießen; ausschütten; austragen; besorgen; donieren; einschenken; geben; gießen; hergeben; herreichen; hineingießen; ins Haus liefern; liefern; nachgiessen; nachschenken; reichen; schenken; schütten; senden; stiften; stürzen; verschenken; weggeben; zustellen
voorschuiven begünstigen; bevorrechten; bevorzugen jemand begunstigen; vor sich her schieben; vorgeben; vorschieben; vorschießen; vortäuschen
voortrekken begünstigen; bevorrechten; bevorzugen jemand begunstigen; vorgeben; vorschieben; vorschießen; vortäuschen