Duits

Uitgebreide vertaling voor darstellen (Duits) in het Nederlands

darstellen:

darstellen werkwoord (stelle dar, stellst dar, stellt dar, stellte dar, stelltet dar, dargestellt)

  1. darstellen (wiedergeben; ausdrücken)
    verpersonificeren; uitbeelden; verbeelden; vertolken
    • verpersonificeren werkwoord
    • uitbeelden werkwoord (beeld uit, beeldt uit, beeldde uit, beeldden uit, uitgebeeld)
    • verbeelden werkwoord (verbeeld, verbeeldt, verbeeldde, verbeeldden, verbeeld)
    • vertolken werkwoord (vertolk, vertolkt, vertolkte, vertolkten, vertolkt)
  2. darstellen (schauspielen)
    acteren; toneelspelen
    • acteren werkwoord (acteer, acteert, acteerde, acteerden, geacteerd)
    • toneelspelen werkwoord (speel toneel, speelt toneel, speelde toneel, speelden toneel, toneelgespeeld)
  3. darstellen (tun als ob; spielen)
    spelen; doen alsof; toneelspelen; zich aanstellen
    • spelen werkwoord (speel, speelt, speelde, speelden, gespeeld)
    • doen alsof werkwoord (doe alsof, doet alsof, deed alsof, deden alsof, alsof gedaan)
    • toneelspelen werkwoord (speel toneel, speelt toneel, speelde toneel, speelden toneel, toneelgespeeld)
    • zich aanstellen werkwoord
  4. darstellen (portrettieren; zeichnen; malen; abbilden)
    tekenen; afbeelden; schilderen; portretteren
    • tekenen werkwoord (teken, tekent, tekende, tekenden, getekend)
    • afbeelden werkwoord (beeld af, beeldt af, beeldde af, beeldden af, afgebeeld)
    • schilderen werkwoord (schilder, schildert, schilderde, schilderden, geschilderd)
    • portretteren werkwoord
  5. darstellen (beschreiben; umschreiben; skizzieren; )
    beschrijven; omschrijven; schetsen; afschilderen
    • beschrijven werkwoord (beschrijf, beschrijft, beschreef, beschrijfden, beschreven)
    • omschrijven werkwoord (omschrijf, omschrijft, omschreef, omschreven, omschreven)
    • schetsen werkwoord (schets, schetst, schetste, schetsten, geschetst)
    • afschilderen werkwoord (schilder af, schildert af, schilderde af, schilderden af, afgeschilderd)
  6. darstellen (ausstellen; zur Schau stellen; vorzeigen; )
    tonen; tentoonstellen; uitstallen; etaleren
    • tonen werkwoord (toon, toont, toonde, toonden, getoond)
    • tentoonstellen werkwoord (stel tentoon, stelt tentoon, stelde tentoon, stelden tentoon, tentoongesteld)
    • uitstallen werkwoord (stal uit, stalt uit, stalde uit, stalden uit, uitgestald)
    • etaleren werkwoord (etaleer, etaleert, etaleerde, etaleerden, geëtaleerd)
  7. darstellen (schildern)
    afschilderen; doen lijken
    • afschilderen werkwoord (schilder af, schildert af, schilderde af, schilderden af, afgeschilderd)
    • doen lijken werkwoord
  8. darstellen (bedeuten)
    duiden op; wijzen op
    • duiden op werkwoord (duid op, duidt op, duidde op, duidden op, geduid op)
    • wijzen op werkwoord
  9. darstellen (eine Rolle spielen; aktieren)
    acteren; toneelspelen; zich aanstellen; komedie spelen
  10. darstellen (dramatisieren; spielen)
    dramatiseren
    • dramatiseren werkwoord (dramatiseer, dramatiseert, dramatiseerde, dramatiseerden, gedramatiseerd)
  11. darstellen (eine Rolle spielen; auftreten; spielen)
    toneelspelen; een rol vertolken; acteren
    • toneelspelen werkwoord (speel toneel, speelt toneel, speelde toneel, speelden toneel, toneelgespeeld)
    • een rol vertolken werkwoord
    • acteren werkwoord (acteer, acteert, acteerde, acteerden, geacteerd)
  12. darstellen (figurieren; auftreten; aufführen; darbieten)
    figureren
    • figureren werkwoord (figureer, figureert, figureerde, figureerden, gefigureerd)

Conjugations for darstellen:

Präsens
  1. stelle dar
  2. stellst dar
  3. stellt dar
  4. stellen dar
  5. stellt dar
  6. stellen dar
Imperfekt
  1. stellte dar
  2. stelltest dar
  3. stellte dar
  4. stellten dar
  5. stelltet dar
  6. stellten dar
Perfekt
  1. habe dargestellt
  2. hast dargestellt
  3. hat dargestellt
  4. haben dargestellt
  5. habt dargestellt
  6. haben dargestellt
1. Konjunktiv [1]
  1. stelle dar
  2. stellest dar
  3. stelle dar
  4. stellen dar
  5. stellet dar
  6. stellen dar
2. Konjunktiv
  1. stellte dar
  2. stelltest dar
  3. stellte dar
  4. stellten dar
  5. stelltet dar
  6. stellten dar
Futur 1
  1. werde darstellen
  2. wirst darstellen
  3. wird darstellen
  4. werden darstellen
  5. werdet darstellen
  6. werden darstellen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde darstellen
  2. würdest darstellen
  3. würde darstellen
  4. würden darstellen
  5. würdet darstellen
  6. würden darstellen
Diverses
  1. stell dar!
  2. stellt dar!
  3. stellen Sie dar!
  4. dargestellt
  5. darstellend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor darstellen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afbeelden Abbilden; Abbildung; Abmalen; Bild; Bildnis; Konterfei; Porträt
afschilderen Abbilden; Abmalen
schilderen Anstreichen; Malen
tonen Vormachen; Zeigen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
acteren aktieren; auftreten; darstellen; eine Rolle spielen; schauspielen; spielen
afbeelden abbilden; darstellen; malen; portrettieren; zeichnen
afschilderen abbilden; beschreiben; darstellen; entwerfen; schildern; skizzieren; umschreiben
beschrijven abbilden; beschreiben; darstellen; entwerfen; schildern; skizzieren; umschreiben benachrichtigen; beschreiben; erklären; erzählen; mitteilen; schildern; wiedergeben
doen alsof darstellen; spielen; tun als ob
doen lijken darstellen; schildern
dramatiseren darstellen; dramatisieren; spielen
duiden op bedeuten; darstellen
een rol vertolken auftreten; darstellen; eine Rolle spielen; spielen
etaleren aushängen; ausstellen; darbieten; darstellen; vorführen; vorweisen; vorzeigen; zur Schau stellen
figureren aufführen; auftreten; darbieten; darstellen; figurieren
komedie spelen aktieren; darstellen; eine Rolle spielen
omschrijven abbilden; beschreiben; darstellen; entwerfen; schildern; skizzieren; umschreiben bestimmen; definieren; festlegen; festsetzen; kennzeichnen; umschreiben
portretteren abbilden; darstellen; malen; portrettieren; zeichnen
schetsen abbilden; beschreiben; darstellen; entwerfen; schildern; skizzieren; umschreiben
schilderen abbilden; darstellen; malen; portrettieren; zeichnen anstreichen; bemalen; färben; lackieren; malen; streichen
spelen darstellen; spielen; tun als ob auftreten; spielen
tekenen abbilden; darstellen; malen; portrettieren; zeichnen abzeichnen; bezeichnen; charakterisieren; kennzeichnen; malen; paraphieren; signieren; unterschreiben; unterzeichnen; zeichnen
tentoonstellen aushängen; ausstellen; darbieten; darstellen; vorführen; vorweisen; vorzeigen; zur Schau stellen ausstellen; präsentieren; vorführen; vorstellen; vorzeigen; zeigen; zur Schau stellen
toneelspelen aktieren; auftreten; darstellen; eine Rolle spielen; schauspielen; spielen; tun als ob
tonen aushängen; ausstellen; darbieten; darstellen; vorführen; vorweisen; vorzeigen; zur Schau stellen anbieten; aufweisen; ausstellen; belegen; beweisen; darbieten; erweisen; feilbieten; nachweisen; präsentieren; sehen lassen; vorführen; vorstellen; vorweisen; vorzeigen; zeigen; zur Schau stellen
uitbeelden ausdrücken; darstellen; wiedergeben
uitstallen aushängen; ausstellen; darbieten; darstellen; vorführen; vorweisen; vorzeigen; zur Schau stellen prunken; zeigen; zur Schau stellen
verbeelden ausdrücken; darstellen; wiedergeben
verpersonificeren ausdrücken; darstellen; wiedergeben
vertolken ausdrücken; darstellen; wiedergeben ausdrücken; in Worte fassen; interpretieren; mitteilen; sich aus drücken; uebersetzen; äußern; übersetzen
wijzen op bedeuten; darstellen
zich aanstellen aktieren; darstellen; eine Rolle spielen; spielen; tun als ob

Synoniemen voor "darstellen":


Wiktionary: darstellen

darstellen
verb
  1. in beeld voorstellen
  2. in kunstzinnige zin in een beeld omzetten

Cross Translation:
FromToVia
darstellen vertegenwoordigen; representeren represent — to stand in the place of
darstellen tekenen; aftekenen; trekken; uittekenen dessiner — Reeprésenter par un dessin
darstellen aantonen; adstrueren; bewijzen; staven; uitwijzen; waarmaken; certificeren; getuigen démontrerprouver d’une manière évidente et convaincante.
darstellen indienen; presenteren; vertonen; voorstellen; aanbieden; spelen présenter — Traductions à trier suivant le sens